De Nederlandse politiek is sinds het afgelopen weekeinde in een heel eigenaardige situatie terecht gekomen – om niet te zeggen dat de Nederlandse politiek terecht is gekomen in een absurdistische opera in vele bedrijven – hun aantal is door de librettist nog niet genoemd.
De feiten zijn bekend: Nederlanders zijn, als alle mensen, van nature enigszins racistisch. Toen er nog geen mensen van verre afkomst in het land woonden kon men zijn racisme kwijt aan iedereen die een beetje dicht in de buurt kwam. Racisme, vreemdelingenhaat of dito afkeer is niet in alle gevallen helemaal fout: het is zelfs heel nuttig als zich iemand aan de deur meldt om zogenaamd de meterstanden te komen aflezen. Dan is het heel handig dat je de aangeboren neiging hebt die vreemdeling nog eens goed aan te kijken en een bewijsstuk te vragen waarmee ’s mans (’s mens) bevoegdheid ter zake kan worden geverifieerd.
Een parafrase om een bekend Sinterklaaslied zegt dan ook in zo’n geval:
Hoor wie klopt daar kinderen,
Hoor wie klopt daar kinderen,
Hoor wie klopt daar aan het raam,
Het kan een vreemdeling wezen,
Die mevrouw komt kezen,
Vraag eens even naar zijn naam
Om ook maar eens aan de orde te stellen dat de vreemdeling zich wellicht niet zal beperken tot de meterstanden, die tegenwoordig trouwens van verre worden uitgelezen van je slimme meter.
Goed. In essentie racisten dus.
Het is ook niet geheel onbekend dat Nederlanders graag poseren als tolerante mensen. Nederland wordt zelfs vaak een tolerant land genoemd.
Wie sinds de instroom van ‘Indo’s’ en Zuid-Molukkers in de jaren veertig en vijftig, van de ‘gastarbeiders’ in de jaren zestig, van de Surinamers in de jaren zeventig en van het halve Midden-Oosten en Afrika sindsdien, wel eens een café heeft bezocht, of desnoods een verjaardag in familiekring, zal toch wel stokdoof moeten zijn geweest om niet begrepen te hebben dat de conversatie aldaar niet alleen Boer Zoekt Vrouw betrof, of het voetballen, maar vooral de vreemde etensgeurtjes, de eigenaardige gewoonten en kledij en vooral de al of niet uit de lucht gegrepen verhalen over de door de naïeve overheid gefinancierde riante financiële positie van de nieuwkomers.
Met als tastbaar gevolg het ontstaan van een groep politieke tinnegieters die in deze omstandigheid brood zagen om een nieuw electoraat te stichten dan wel het bestaande aan te vullen – ik noem respectievelijk en in die volgorde Geert Wilders, Marco Pastoors c.s., Thierry Baudet en, inderdaad: Mark Rutte. (Ik tel enkele vreemde meteropnemers in dit gezelschap, maar dit terzijde.)
En die laatste, Mark Rutte, wordt nu aangemaand om eens een standpunt in te nemen in de Zwarte-Pietendiscussie.
Hetgeen hem in een onmogelijke positie brengt.
Hij zou niks kunnen zeggen, of dat doet hij eigenlijk al.
Dat is geen standpunt, inderdaad. Laf. Fout.
Hij zou kunnen wijzen op artikel 1 van de Grondwet.
Daarmee haalt hij zich al een hoop boegeroep op de hals, want daarmee wijst hij degenen die Zwarte Piet zwart willen houden hun plaats: zij zouden eens wat beter naar dat Grondwetsartikel moeten kijken.
Dus zelfs dat zal hij niet doen.
En al helemaal zal hij niet zeggen dat hij Zwarte Piet weliswaar een interessant onderdeel van de Nederlandse volkscultuur vindt, maar dat er ook wel iets achterhaalds en ouderwets aan kleeft.
Het gejoel neemt sterk toe, met name het VVD-electoraat begint al joelend weg te rennen, naar Geert en Diederik.
En als hij zou zeggen: die mensen hebben gelijk, Zwarte Piet is racisme en kolonialisme, dan kan hij meteen verkiezingen uitschrijven die hij zwaar gaat verliezen.
Dus blijft hij erbij: iedereen mag demonstreren, maar niet waar de kinderen bij zijn.
En zelfs dat kan nog kritiek uitlokken: hoe weet jij, vrijgezel, wat zoiets kan doen met kinderen? Misschien is het pedagogisch gezien wel heel gunstig.
Het is zonneklaar: Rutte krijgt een mooie baan bij de Europese Unie.
En niemand wil hem opvolgen in Het Torentje.
_________