Plotseling realiseer ik me dat het de week van de ronde getallen is. Van de jubilea met de bijpassende nostalgie.
Gisteren werd de 65ste verjaardag van Luc S. gevierd, helaas niet in café Bijsmans, dat om duistere redenen al een poosje niet meer bestaat. Maar in het inmiddels de roem van Bijsmans naar de kroon stekende café Pelt, om de hoek, waarvan uitbater Frits mij nog bij naam en toenaam kent, ondanks het feit ik zijn etablissement hooguit tien maal heb bezocht.
Vandaag, of gisteren, of een week geleden, de discussie over de juiste datum is nog in volle gang, was het ook de honderdste verjaardag van het Limburgs Dagblad, dat het helaas met 99 jaren heeft moeten doen omdat de boekhouding van de Belgische eigenaar dat nu eenmaal voorschreef. Ik vat het maar kort samen.
Ik ben zelf al een tijdje bezig mijn tachtigste verjaardag te vieren, en gisteren bleek dat zelfs praktisch nut te hebben: ik hoefde de hele avond niet zelf mijn bier te halen, ik stond zelfs even met drie volle glazen te jongleren – dat gaat me nog goed af, moet ik volledigheidshalve even vermelden.
En er waren er veel die ik in geen achttien jaar had gezien. Herman van het archief wel, die doet nog vrijwilligerswerk in ons beider Openluchttheater, maar Jacco was er ook en Peter en Eric, en Hans, en Theo natuurlijk en nu vergeet ik nog een heleboel mensen. Geen dag ouder geworden en het viel mij op dat dat ook geldt voor vele andere voormalige collega’s van de krant die er waren. Die tegenwoordig allemaal blijmoedig de kost verdienen in dienst van De Leugeneer, maar achter de hand wel even willen memoreren dat de romantische, idyllische dagen van het Limburgs Dagblad van weleer heel definitief tot het verleden behoren.
Ik moest dan wel geregeld, zoals zo vaak tegenwoordig, denken aan Het Bureau, wie die roman van het kantoorleven heeft gelezen zal begrijpen wat ik bedoel – de nostalgie komt altijd achteraf.
Over degenen die het niet gehaald hebben werd ook nog kort gesproken. Zoals over (die andere) Herman. En over Frits, en Wiel, al leeft die nog wel.
Maar intussen was over de Peltse achterkamer de geest van Bijsmans vaardig geworden, ze zongen nog net geen carnavalsliedjes en Luc was, als gebruikelijk, het stralende middelpunt, omringd door Ireen en de dochters, iets minder dan vroeger door andere vrouwen die hem ooit de bijnaam Luc Stück bezorgden.
En het gaat maar door.
Maandag is het de beurt aan Harry M., die zijn weergaloze sportverhalen niet schreef maar componeerde en die nadien met verve de rol speelde van de oergezonde buitenman die nog zeer onlangs een aantal drieduizenders in de Dolomieten hun vet gaf, na eerst nog even korte metten te hebben gemaakt met de bekende ziekte waarvan geen terugkeer mogelijk is. Vrijwel onverstoorbaar trekt Harry ook tijdens perioden van grote droogte voorbeeldige preien en piepers uit de grond.
Eh, je zei dat het de beurt was van Harry.
O ja, natuurlijk. Maandag wordt Harry ook al 80.
Die zul je niet gauw in Pelt of ergens anders in enig café zien. Hij trekt zijn plan op zijn landgoed buiten de stad. En gelijk heeft hij.
Op naar de 100!
________