Misschien herinnert u zich mij wel. Uw buurman in Goejanverwellesluis, waar we naast elkaar woonden, u in die verbouwde boerderij en ik in het statige oude huis op 33. Veel plezier hebben we niet van elkaar gehad, meen ik me te herinneren. Maakt ook niet uit: je kunt je buren niet zelf kiezen, dat doet de makelaar wel voor je en die interesseert het niets of je wel of niet bij elkaar past. Maar onoverkomelijk is dat niet. Als je je maar gewoon een beetje op jezelf houdt, goeie morgen, goeie middag en goeie avond, en verder niks.
Ik was wel een beetje trots op de historische plek waar ik woonde. Wilhelmina van Pruisen werd er gearresteerd in 1787, ik neem aan dat u zich dat niet herinnert, het is lang geleden en ouwe rotzooi – ik denk dat u er zo over dacht, zeker weet ik het niet maar aan uw patserauto te zien zal het wel zoiets zijn geweest. Vooroordelen zijn de mooiste oordelen, zeg ik altijd maar en de mooiste plaatsen in Goejanverwellesluis zijn de gemeenplaatsen.
U verpestte die historische plek dus een beetje door die knullige verbouwing en die auto en die vrouw van u, met een smaak die grensde aan het bizarre. Ik heb er veel over gedacht maar er nooit tegenover u van gewaagd. Als dat je wereld is, dan is het niet de mijne. We waren buren maar tevens zover van elkaar verwijderd als Mars van Venus.
Ik weet niet hoe het kwam, maar ik moest gisteren ineens denken aan het enige incident waartoe het tussen ons ooit is gekomen.
Ons huis was toen nog omheind door een dubbele rij haagbeuken van ongeveer tweeëneenhalve meter hoog, privacy is maar alles en zo zag ik die boerderij van u alleen maar als ik kwam aanrijden langs de Hollandse IJssel.
Ik ben een groot vleeseter en de barbecue leerde ik al tot in de perfectie beheersen van een toenmalige zwager – het zal 1953 zijn geweest. Hij gebruikte toen nog wel in wasbenzine gedrenkte harde proppen papier. Het was toen ook gebruikelijk om de carbonades flink te flamberen met vieux en er Rosé d’Anjou bij te drinken.
In de loop van de jaren heb ik tientallen bbq’s versleten, variërend van eenmalige exemplaren tot een zelfgemetselde met daarop een bij de dorpssmid besteld gietijzeren rooster.
Nog altijd schijnen er mensen te zijn die naar petroleum stinkende aanmaakblokjes gebruiken, ik ben intussen gevorderd tot de brandgel die op dure buffetten wordt gebruikt in de warmhoudschalen – reukloos en perfect.
Destijds in Goejanverwellesluis deed ik dat ook al. En vaak, want ik vind het gezellig om in de schaduw van een boom met licht gebladerte, half in de warme zon, te genieten van een mooi stuk vlees, van buiten krokant bruin gebraden, van binnen precies 62.5 graad Celsius. Om de sfeer te verhogen wil ik nog wel eens een bosje rozemarijn of salie of tijm op het vuur verbranden, dat was destijds ook al het geval.
Ik schrijf u dit omdat ik opeens moest denken aan dat eigenaardig incident dat mede aanleiding is geweest om ons prachtige huis te verkopen en naar elders te verkassen. Om begrijpelijke redenen kan ik u niet op de hoogte brengen van mijn huidige verblijfplaats.
Die zondagavond zat ik met mijn gemalin in ons geliefde hoekje van de tuin. Ik had een mooi Namibisch staartstuk bijna gaar, ernaast op het vuur lagen enkele spiezen saté, die straks in de geheime, vrijwel zwarte saus zouden worden gedompeld waarvan alleen mijn gemalin het recept kent, in haar Indische tijd ontfutseld aan de saté-man in de straat in Buitenzorg, waar zij toen resideerde.
Opeens stak zij haar hand op – ze hoorde iets achter de heg. ‘En ik zie een been.’ Zou iemand het bestaan hebben om ons in ons argeloze geluk te bespieden?
Daar sprak u. U vroeg zich, voor ons vrijwel onzichtbaar, af wat voor eigenaardig soort barbecue wij hadden, die een rookontwikkeling vertoonde die bij hem, vijftig meter verderop, via de twee haagbeukhagen en uw eigen metershoge coniferenhaag, leidde tot gevoelens van aanstaande verstikking bij u en uw gade.
Ik had allang geen zenuwgas meer gebruikt, dus dit bevreemdde mij.
Natuurlijk onthield ik mij van verder commentaar, bijvoorbeeld over de dode boom op de erfgrens, die bij elke windzucht dood hout op mijn kostelijk gazon placht te deponeren.
Ik groette u daarom recht hartelijk, wenste u nog een prettige avond en u blies de aftocht door het dichte struweel.
Wij trokken nog een flesje open – Aglianico uit Campania, om precies te zijn – en vroegen ons af wat er van u terecht moest komen.
En van ons.
Dat weet u nu.
Tot op heden, vele jaren later, hebben wij niets meer vernomen. Ik zou dat graag zo willen houden.
Ik hoop voor u, uiteraard, het allerbeste.
_________