’s Morgens – zoals vanmorgen – om half zeven kom ik de buurman wel tegen, die net een emmertje grijs water leegt bij een zo te zien reeds overleden struik, een azalea. Hij doet het hoofdschuddend, dus hij heeft het al in de gaten. Achter hem het gazon waar hij zo trots op was en zo zorgzaam mee omsprong, altijd zo’n dik tapijt van donkergroen zorgvuldig gemillimeterd gazon, een sieraad voor de buurt.
Nu is het een okergele borstel waar hier en daar zelfs al zwarte plekken in ontstaan. De buurman vreest, vermoedelijk niet ten onrechte, dat er weinig meer aan te redden valt.
Dat geldt ook voor mijn tuin, die vooral bestaat uit honderden gezellig slordig door elkaar heen groeiende gewassen. Bestónd, moet ik zeggen want de meeste droogtegevoelige planten hebben de afgelopen vijf zes weken stiekem of openlijk de geest gegeven. Er valt niet tegen te spuiten.
Ik ben nu begonnen hortensia’s te snoeien waarvan de bloei door de Koperen Ploert is verbrand. Ik laat het snoeisel liggen, hoewel de grond rondom al dusdanig uitgedroogd is en daarna verbrand dat nieuwe groei voorlopig niet te verwachten valt. Zo ooit.
We maken cynische grappen, over mensen die er nog van zullen profiteren: de leveranciers van airco’s en de plantenkwekers die in het voorjaar een record-omzet zullen draaien – als ze tenminste vanaf nu de jonge planten goed nat en aan de groei kunnen houden.
Ja, ’s morgens heel vroeg, als de zon nog niet op is en de lucht koel – ‘koel’ is tegenwoordig 21 graden – gaat het nog, ik zie dat veel planten die ik gisteravond nat heb gesproeid hoopvol weer overeind zijn gekomen. Maar ik weet dat ze over vijf zes uur alweer moedeloos het blad zullen laten hangen. Want om een uur of 11 passeert de thermometer schijnbaar moeiteloos de 30 graden – toch gek, zelfs het noordwestenwindje dat af en toe opsteekt kan er niets aan doen. Vroeger toch wel, meen ik me te herinneren?
En zelf ben ik er ook niet echt rooskleurig aan toe. In huis is bijna nergens meer koelte te vinden. We doen ’s morgens alles tegenover elkaar open, laten de ventilator de ‘koele’ lucht van buiten door het huis blazen, maar dat helpt weinig – het gebouw is totaal ongeschikt voor dit klimaat, het lijkt erop dat het wel enorm veel warmte opneemt maar tegenstribbelend weer afstaat. Het is binnen 29 graden en door het doortochten zakt de temperatuur naar 26 graden, maar is om 10 uur alweer bij 28 of 29. Dan is alles alweer potdicht, de rolgordijnen naar beneden.
In het souterrain is het inmiddels ook 20 graden, lekker koel wel, maar het is er niet echt ingericht op loungend wachten tot het beter wordt, en om met gemakkelijke stoelen te gaan slepen, daar is het gewoon te warm voor, te zweterig.
Djamila wil ergens gaan lunchen, ik zie daar tegenop, stel voor om dat te doen in een restaurant met airco, maar ja: wat voor lol heb je daaraan? In de supermarkt – er moeten toch boodschappen worden gehaald – is het zeer koel, op koud af, maar dat betekent dat de loodzware hitte je onderweg naar de gloeiendhete auto dubbel en dwars te grazen neemt.
Ik drink water, alcoholvrij bier, kefir, eet koel fruit uit de koelkast, eet een krentenbol maar die is eigenlijk al te veel.
Aan de barbecue valt niet te denken, alsof het nog niet heet genoeg is, dan maar snel iets warmen op het gas, qua diner, waar het ook al warmer van wordt.
’s Avonds om half tien zakt de temperatuur onder de dertig graden, stilletjes buiten zitten met een glas water gaat nog net. Je gaat ook nog niet naar bed omdat je niet moet denken aan die altijd zo comfortabele legerstede, die nu binnen de kortste keren een natte handdoek lijkt, ook al heb je al weken geen dek meer gebruikt.
Ik meet zorgelijk de bloeddruk – die is normaal.
Ik zak onderuit en sla mijn boek open. Mythos van Stephen Fry. De mensen in Griekenland hadden het in de tijd van goden en helden en tegenwoordig ook flink warm.
Een schrale troost.
______