Van alle jaren van de twintigste eeuw die ik eigenhandig heb meegemaakt – dat zijn er, om precies te zijn 62 – is 1976 het jaar waarin mijn leven het belangrijkste keerpunt passeerde.
En dat begon al ruim voordat de hitte toesloeg. In het begin van het jaar verhuisde ik, kersverse vrijgezel, van Maastricht naar Den Haag – ik werd regionaal parlementair redacteur van het Limburgs Dagblad, kreeg een bureau op de zolder van het gebouw aan het Lange Voorhout waar toen de Gemeenschappelijke Persdienst nog huisde en betrok een vijfkamerflat om de hoek, in de Frederikstraat.
Vanaf begin april was het droog en meestal ook tamelijk warm weer, ik deed de gekste dingen, zo reed ik vaak naar het strand en ging daar lopend de Volkskrant lezen. Als het niet waaide ging dat nog, bij het minste zuchtje wind zag iedereen, behalve ik, dat het gekkenwerk was, de krant wapperde me om de oren. De krant was toen nog uitsluitend van papier en de komst van internet liet nog tientallen jaren op zich wachten.
Of wat daarna gebeurde – of die zomer die begon zowat in mei en die ergens in september eindigde ook iets te maken had met ingrijpende en essentiële ontwikkelingen in mijn bestaan, dat heb ik me sindsdien vaak afgevraagd zonder ooit een duidelijk antwoord te krijgen.
Bovendien, las ik vanmorgen in nog altijd die Volkskrant, duurde die zomer niet een maand of vijf, zes, maar feitelijk slechts twee of drie weken, eind juni, begin juli.
Zo kunnen de naakte cijfers werkelijk alles kapotmaken.
Maar ik hield, zo wens ik mij nu te herinneren, dapper stand.
Want op 18 mei was ik Djamila tegengekomen in café De Stubbs in de Haagse Parkstraat en sindsdien zijn we bij elkaar gebleven. Op 1 juni trok ze bij mij in, zette de inrichting van het appartement naar haar hand, en mijn leven ook en leken ook de koele regenachtige dagen die zo nu en dan volgden uitsluitend korte onderbrekingen van de tropische zomer, bedoeld om eventuele aanvallen van saaiheid (‘alweer warm en onbewolkt!) tegen te gaan.
Tussendoor kwamen we zelfs nog vaak toe aan het verrichten van de werkzaamheden voor de werkgevers die ons daartoe hadden aangesteld en op vaste tijden het salaris overmaakten – bij mij was daar ook nog een fikse onkostenvergoeding bij, dank daarvoor, meneer D., op grond waarvan we het restaurantwezen van Den Haag en verre omstreken op de proef stelden en ook de vele door het aanhoudend prachtige weder overvolle terrassen niet ongemoeid lieten.
Dat wil zeggen, laat ik helemaal eerlijk zijn, als het echtelijk bed ons niet riep.
Ik heb deze zomer, die van 2018, beleefd als een lijdensweg met tuinslang, dat zal wel gelden voor elke rechtgeaarde bezitter van een tuin vol gewassen die een beetje als je kinderen zijn – vele ervan zijn inmiddels tegen de veertig jaar oud en staan nu te zieltogen in de alsmaar harder wordende grond.
In 1976 was ik al net zo’n fanatieke tuinier, hoewel daar op vijf hoog natuurlijk weinig van kwam. Dat het dat jaar erg droog was, is mij dan ook compleet ontgaan.
Ik had wel wat anders te doen.
_______