‘Met Bosten Seafood’. Ja, het zou mooi zijn geweest als het ook echt Boston Seafood was, en de betreffende winkel zich inderdaad in de hoofdstad van de Amerikaanse staat Massachusetts bevond. Maar nee, het is een viszaak in Heerlen, ik mag wel zeggen een eerste klas viszaak en Bosten is een heel gewone Heerlense naam, die met ere gedragen wordt door de hoogbejaarde mevrouw Bosten die elk jaar weer vanaf half juni, met een tevreden glimlach op het gezicht het mes hanteert om de Hollandse Nieuwe van ongerechtigheden te ontdoen en ze is de beste ter wereld, op dat gebied. Dat Allah haar een lang leven moge bescheren. (Dat is uitstekend Nederlands, al zeg ik het zelf.)
Maar de viszaak heet dus Bosten Seafood, en de vraag is: hoeveel eenvoudige dode-visjesvreters lopen hun dode visjes mis omdat ze denken dat achter die naam op de ruiten van de winkel een schoenenzaak huist, of een organisatiebureau, of een advocatenkantoor?
Onderweg erheen – ik heb de nodige, vakkundig volgens de richtlijnen van Willem Beukelszoon van Biervliet gefermenteerde en zorgvuldig van huid, graten en ingewanden ontdane Zweedse of Noorse haringen besteld – passeer ik een museum (waarvan heb ik de naam niet heb onthouden) waar een briefje op de ruit zit met daarop een pijl naar links en de tekst ‘we moved’.
En onderweg naar huis passeer ik een grote vrachtwagen met de tekst: ‘waste no more’. Daarbij vraag ik me jolig af waarom de eigenaar van die bak zo uitdrukkelijk laat weten dat hij zich niet meer waste, maar daarna is de treurigheid terug.
Nou ja, treurigheid – we hebben er kennelijk om gevraagd om allerlei soorten vaak in mühseliger Kleinarbeit geknutselde Engels op Hollandse deuren en glazen aan te treffen. Zelfs de handel in oer-Hollandse haring gaat onder de vlag van het koeter-Engels over de toonbank.
Niettemin: ik heb zelf een middelbare-schoolopleiding, afgesloten met een 9 voor Engels, en mijn kennissen- en familiekring bestaat grotendeels uit mensen met een vergelijkbare of nog hogere opleiding. Ik kan natuurlijk niets zeggen over de representativiteit van mijn keuze (ik had bijna geschreven: sample) uit de maatschappij, maar niettemin stel ik vast: ik ken vrijwel niemand die zich in woord en geschrift ook maar bij benadering correct kan uitdrukken in het Engels (volledigheidshalve: ik reken daar Amerikaans straattaal – ik had bijna geschreven: straatslang – niet toe). Vrijwel niemand in mijn kennissenkring acht zichzelf in staat om een in het Engels gesteld boek begrijpend te lezen. En dat zou dan wel zinnig en nuttig zijn, gezien de kwaliteit van de gemiddelde boekvertaling van de laatste jaren, en dat niet alleen van boeken uit het Engels; kennelijk is de kennis van het Nederlands inmiddels onder een bedenkelijk niveau getuimeld. Door die modieuze voorkeur voor Engels, denk ik.
Ik lees de laatste jaren ook geregeld Duitse literatuur, en ik ken echt niemand die zulks zelfs maar in zijn hoofd haalt. Terwijl het toch gewoon een iets moeilijker versie van het Nederlands is. En de Duitse literatuur is boeiend, en dan druk ik me voorzichtig uit. De befaamde Nederlandse talenkennis is vooral gebaseerd op het feit dat vroeger op de middelbare school Frans, Duits én Engels werd gedoceerd, al leidden die lessen dus vaak niet tot een bruikbare beheersing van die talen.
In de Volkskrant zag ik een artikel waarin een verschijnsel wordt besproken dat ik dan ook van eigen aanschouwen ken: Nederlandse kinderen die met name door het gamen en blijkbaar ook door het gebruik van het Engels in het onderwijs geen behoorlijk Nederlands meer spreken en hun discours doorspekken met Engelse stopwoorden, ‘right’, ‘anyway’ ‘awkward’ en uiteraard het onvermijdelijke ‘fucking’. Ik las het tragische verhaal van een 23-jarige die een scriptie per se in het Nederlands wilde schrijven, maar voor sommige Engelse woorden het Nederlandse equivalent niet kende.
Ik was afgelopen weekeinde in de Duitse stad Koblenz. Schone straten, nergens graffitti, (nee, niet grèffutti, maar graffítti) prachtige door vaklui beplante en onderhouden parken, hele straten keurig gerestaureerde ‘grachtenpanden’ uit de Gründerzeit. Daarna kwamen we weer in Nederland, overal rotzooi, op een enkel geval na worden tuinen niet deskundig meer onderhouden, evenmin als plantsoenen en parken.
Zoals die straten en parken onderhouden Nederlanders ook hun taal niet meer. Uit een soort mislukte interessantdoenerij, ook dat nog.
Jawel, echte treurigheid.