Zelf roep ik wel eens dat ik wel naar de snijkamer op de universiteit wil, wanneer volgens de regels van de kunst is vastgesteld dat ik echt nergens meer heen ga. Of doet u mij maar in de Kliko bij het restafval. Of nee: het chemisch afval is beter, je moest eens weten hoeveel medicijnen ik slik, nog afgezien van alle kwik, antibiotica en pcb’s die ik binnen krijg van gezonde groenten, vlees en vis. En fijnstof. En rondvliegend plastic.
Maar zo’n begrafenis als die van maandag, dat is natuurlijk ook niet te versmaden. Zeker als het je moeilijk valt je voor te stellen dat uitgerekend jij die keurige en peperdure uitvaart hebt besteld en er, volgens de bij mij sinds jaar en dag overwegende opvattingen, in het geheel geen weet van zult hebben, zie verder de eerste alinea.
En toch.
Een aarzelend zonnige lentedag, een schilderachtig Zuid-Limburgs dorpje, een heus landgoed waar beroemdheden hebben gelogeerd – nou ja, niet veel anders dan Bush junior en de Rolling Stones, maar wie kan dat anders allemaal betalen?
En dan die pas gerestaureerde kerk van Sint Gerlachus op dat landgoed, zo authentiek achttiende-eeuws dat je verbaasd constateert dat de kerk een telefoonnummer heeft en een website.
Links in de kerk wandschilderingen waarop je allerlei activiteiten van Sint Gerlach ziet, rechts ook, maar helaas heeft de schilder daarvan, de ongedateerde Schöpf, niet opgelet toen het op school over Leonardo da Vinci ging. Ik druk me behoedzaam uit.
Als het dan toch een klassieke begrafenis moet zijn, dan maar helemáál. En inderdaad, iedereen was in het zwart, hetgeen ik wel stemmig vind – het personeel van de begrafenisonderneming was ook goed gecast en de lijkwagen was een Lincoln Continental uit 1997. Helemaal in orde.
De begrafenis had Griekse trekjes, en dus zong een schitterend Byzantijns koor tijdens de mis. Ook passend en rechtvaardig, zelfs het gedragen gezongen ‘God behoede onze tsaar’. (Bekend van drs P. en van de 1812 Festival Ouverture van P.I. Tsjaikovskij.)
Daarna nog een familiegraf op een stijlvolle begraafplaats en een intiem noenmaal.
Intussen stonden wij in een klein kringetje voor de kerk. Wij, een voormalige sportredacteur, een voormalige redactiesecretaresse, een huidige onderzoeksjournalist, een voormalige wetenschapsredacteur en een voormalige archivaris. Een voormalig kunstredacteur was al veel eerder vertrokken uit ‘militant agnostische’ overwegingen.
We constateerden dus dat er opnieuw weinigen van de oude redactie waren komen opdagen, bij vorige begrafenissen waren het er meer geweest – ik kon niet meepraten omdat ik ze ook niet allemaal bezocht had. Ik kon wel uit een ander vaatje tappen, namelijk over die ene begrafenis waar ik als enige namens de redactie was geweest. Ik was er natuurlijk vooral namens mezelf, altijd tuk op een klein reünietje. Wel werd gememoreerd dat bij de laatste begrafenis waarop ik de thans overledene voor het laatst had gezien, wel zeker tien collega’s aanwezig waren, maar ja, daarvan waren er enkele sindsdien, alweer elf jaar geleden, echt definitief verhinderd te komen of daarvoor iets minder bij de tijd – ik druk me opnieuw omzichtig uit.
Volgende keer maar eens beslissen wie als laatste het licht uitdoet.
Daarna was het tijd om ons weegs te gaan en ik wandelde door het uitbottend lenteweer naar mijn fout geparkeerde auto, waar geen bekeuring op zat, zodat ik opgeruimd aan de thuisreis begon, opgewekt in mijzelf mijn lijfspreuk prevelend: ‘Als je na de begrafenis nog gezond en wel naar huis kunt, is er in principe niets aan de hand.’
Nog een probleem: wie vertaalt dit even voor mij in het Latijn?
_________