Mijn moeder was eigenlijk een luizemoeder. Nee, geen luizenmoeder, want in 1946 hoorde je nooit wat over hoofdluis. Ja, thuis wel, we hadden een echte ‘pietenkam’, want je sprak nooit van luizen maar van pietjes (en neten).
Mijn moeder was een luizemoeder, gewoon omdat ze geen idee had van school. Zij vond dat ik niet maar de kleuterschool mocht (het heette toen nog bewaarschool) omdat de kinderen daar ziek van werden. Ik ging dus meteen naar de eerste klas van de lagere school in september 1945 en ik was toen al bijna zeven jaar. Ik was terecht gekomen op een openbare school, die aan de Hazenkampseweg hoek Marterstraat in Nijmegen, een school die, begreep ik veel later, bekend stond als een uitstekend instituut. Er waren ook meisjes, en naar verluidt had ik vrijwel meteen een vriendinnetje – ze is me later nog eens aangewezen.
Maar mijn moeder vond dat ik naar een katholieke lagere school moest, en de enige die nog beschikbaar was bleef de Sint Jozefschool in de Schoolstraat in Nijmegen, een heel eind van huis en, naar opnieuw later bleek, een school die je in de jaren negentig ‘kansarm zou noemen. Na Kerstmis 1945 ging ik daarheen. Ik heb daar al veel te veel over geschreven in deze kolommen.
Maar de tv-serie Luizenmoeder maakt enige andere gedachten over het onderwerp bij mij los.
Op de school werd lesgegeven door mannen. Ze waren onderwijzer, uiteraard geen leraar en nog minder docent. Het waren er te weinig, want ik zat tweemaal in een gecombineerde klas: klas 3 en 4 en klas 4 en 5. Zestig jongens in een bedompt lokaal – het rare is dat je daar gewoon leerde lezen en schrijven, het een en ander hoorde over de avonturen van Jezus in het Heilige Land, in het bijzonder over de stadsplattegrond van Jeruzalem met daarop Lijdensweg van dezelfde Jezus ingetekend, de blinde kaart van Nederland en geschiedenis mede aan de hand van de schoolplaten waarop Sint Bonifatius bij Dokkum werd vermoord. Verder leerde je dat protestanten niet lachten omdat ze de biecht niet kenden en de Joden Jezus hadden vermoord.
De onderwijzers leidden wellicht geen gemakkelijk leven, maar ze hadden ook voordelen: er was geen ouderraad of -comité, veruit de meeste kinderen kwamen eigenhandig naar school en gingen ook eigenhandig weer naar huis, tienminutengesprekken zouden nog bijna een halve eeuw op zich laten wachten, enkele leerkrachten zagen ook geen been in lichamelijke tuchtiging, vooral berucht waren de vingerknokkels van meneer Ermers, bijgenaamd De Stale. (‘Op de kop van De Stale kan een vliegtuig dalen’, hij was kennelijk kaal).
Uiteraard waren er geen luizenmoeders, voorleesmoeders, klusvaders en dergelijke: de moeders waren de hele week thuis druk met de was, de strijk, het eten en het in de boenwas zetten der meubels en het vloerzeil, de vaders hadden een 48-urige, zesdaagse werkweek en een of twee weken vakantie per jaar, en ze verdienden daar 46 gulden per week mee. (Voor de jongelui: dat is ongeveer 20 euro en 87 cent.)
Er was dus echt nooit contact tussen ouders en leerkrachten, hoewel mijn vader en mijn oudste zus daar soms een uitzondering op vormden: mijn vader was, als Italiaan, voor twee van de onderwijzers blijkbaar een interessante gesprekspartner (en degene die het voorstel kreeg om mij naar de middelbare school te laten gaan) en mijn oudste zus wilde nog wel eens op luide toon van mijn leerkracht eisen dat die zou zorgen dat ik niet meer gepest werd – ik schaamde me kapot.
Het curriculum lapten de leerkrachten intussen aan hun laars. Zo verongelukte ik bijna op de hbs omdat mij op de lagere school het taal- en redekundig ontleden niet erg goed was bijgebracht. (Wel een beetje Frans, waaronder het lied: Venez, Saint Nicolas, Patron des écoliers, Apporte-moi des pommes. Dans mon petit panier. Je serai toujours sage. Comme une petite image. J'apprendrai mes leçons. Pour avoir des bonbons.) Luister hier.
De onderwijzer die ik klas 3, 4, en 5 had nam ons vlak voor Pasen steevast mee naar een soort Passiespelen in de Heilig Landstichting in Groesbeek en de hoofdonderwijzer las ons het boek Kon Tiki van Thor Heyerdahl voor en een boek over een Sovjet-concentratiekamp op een eiland in de Witte Zee.
Ik wed dat de moderne leerkracht niet weet waar de Witte Zee ligt, dan dan weer wel.
_________