Dat ik jullie dat verhaal nog nooit verteld heb… Over die keer dat ik een goedkoop tripje naar Kreta maakte, in april 1988. Ik betrok daar met echtgenote en koters in de leeftijden van 5 jaar respectievelijk 9 maanden een appartementje…
O wacht. Vlak voor het vertrek kwam de chef sport van de redactie ter ore dat ik naar Kreta zou gaan. Of ik daar even Gène Gerards zou kunnen interviewen? Dat kon, zei ik, zeker als ik dan op kosten van de krant een auto zou kunnen huren. Trouwens, wie is Gène Gerards?
Gène bleek een voetbaltrainer, afkomstig uit Hoensbroek. Een broer van hem was sportredacteur bij de krant, dus dan zie je hoe de wereld ingewikkeld met elkaar kan samenhangen (of zoiets). Gène, en daar komt-ie, was trainer van de enige voetbalclub van Griekenland die in de hoofdklasse speelde, OFI Heraklion, tevens de enige club die beschikte over een echt stadion met daarin een echt grasveld, hetgeen op uitgedroogd Kreta voorwaar een wonder mocht heten.
Die auto bleek ik wel nodig te hebben, want ik zat in dat appartementje in Platanias en genoot van de ouwe Britse straaljagers die van de naburige luchtmachtbasis Akrotiri opstegen en vlak boven het dorp hun raketten afschoten op het oefendoelwit in zee.
En jullie denken wel, zo’n Grieks eilandje, maar van Platanias was het wel dik 150 kilometer naar Heraklion – Kreta is iets korter dan Nederland, maar veel minder breed, denk je dat even in.
Ik dus naar Heraklion – hoe ik die afspraak met Gerards had gemaakt staat me niet meer voor de geest, zo zonder smartphone, Facebook, Streetview, Whatsapp en Twitter. Hoofdzaak: ik zat op zondagmiddag om een uur of twee in de lobby van een hotel in Heraklion en dronk een kopje Kriekse koffie met Gène Gerards. Die praatte me meteen even bij: de bal was ook op Kreta rond en was het gras zelfs groen, en zijn kluppie moest die middag tegen het gevreesde Piraeus, een soort Feijenoord (havenstad, toch) maar dan op zijn Krieks, een pittige strijd.
Gerards vertelde me intussen ook dat hij als een soort godheid werd beschouwd, aan elke vinger van zijn beide handen kon hij zo een stuk of tien Griekse vrouwen krijgen, en zelfs ook nog een paar mannen (op zijn Krieks, wellicht van de Kriekse Vakbond van Zelfbestuivers).
Hij had een mooi plaatsje voor me gereserveerd in het stadion, langs de lijn als het ware, recht tegenover de dugout want daar kon hij mij natuurlijk niet gebruiken.
We zaten lekker in de zon, naast mij zat een echte Kretenzer (mijn schatting) die meteen tegen mijn begon te ratelen, zonder in de gaten te hebben dat ik maar één Grieks woord kende: namelijk ‘malakas’, hetgeen de kwalificatie bleek voor de voetballers van Piraeus, want dat waren, inderdaad, volgens hem vermoedelijk, allemaal rukkers.
De wedstrijd begon en als gebruikelijk kon ik het niet volgen. Er schijnen vier of vijf doelpunten te zijn gevallen die ik geen van alle live heb gezien (en er waren ook geen beeldschermen) maar dat wilde nog niet zeggen dat ik niet de zondagmiddag van mijn leven had. Die had ik namelijk wel.
De Kretenzer naast me vrat in die anderhalf uur een heel pakje sigaretten op (roken kon je het niet noemen) mepte mijn rechterdij bont en blauw, brulde aan één stuk in die prachtige taal van Homerus, vloog, samen met het hele stadion, zeker tachtig maal, de armen gestrekt in een dubbele Romeinse groet, overeind om, ook weer unisono met het hele stadion MALAKAS te brullen, naar aanleiding, neem ik aan, van dingen die op het veld gebeurden en niet zonder meer werden goedgekeurd door het publiek.
Na afloop van de wedstrijd was iedereen doodmoe en sjokte stilletjes het stadion uit, hetgeen mij deed gissen naar de uitslag.
Gène Gerards kon ik in de menigte niet meer traceren, maar het leverde wel een leuk stukje, wat zeg ik, twee hele ouderwetse krantenpagina’s op.
En nu is Gerards dood, las ik in de krant. Hij was 77 jaar. En hij had , voor hij ernstig ziek werd, zeer genoten van het leven op dat grote Kriekse eiland. Hetgeen ik kon billijken.
______
De foto is afkomstig van de website van OFI Iraklion.
________