Hij is twee jaar en tien maanden oud, hij heet naar mij, en hij verbaast me iedere keer weer.
Zijn ouders moeten samen naar de huisarts en ik ben dus even de oppasopa, nee, dat is geen Spaanse soep, maar een modern gespeld Nederlands woord.
Hij ligt enigszins onderuit op de bank te kijken naar een tv-programma, waarin autootjes met gezichten de meest dolle avonturen beleven. Ik zoek later nog wel eens op hoe die eindeloze serie op een van de vele kindernetten op tv heet.
Hij knuffelt een beetje tegen me aan, we wisselen de vaste formules uit.
‘Je bent een heel stout jongetje.’
‘Nee.’
‘Wat ben je dan?’
‘Een heel líef jongetje.’
Er valt een stilte van ongeveer een minuut.
Dan zegt hij:
‘Ik heb een nieuw bed.’
‘Ja, dat heb ik gehoord.’
‘Kom kijken.’
Hij loopt naar de woonkamerdeur, kijkt om of ik volg, ik volg.
De trap op.
Hij wijst naar rechts. ‘Emma,’ zegt hij. De kamer van zijn oudere zus, bij wie hij nog wel eens in bed kruipt.
Dan zijn kamer.
Ik ken het bed, het was vroeger van zijn oom.
Hij loopt erheen, en wijst op de keurige rij knuffels aan het hoofdeinde.
‘Netjes opgeruimd,’ zegt hij.
‘Ik zie het, ja, netjes!’
‘Dit is mijn tijgerpak.’
Hij houdt het omhoog, het ligt wat opgefrommeld op bed, niet zo netjes opgeruimd.
Daarna pakt hij enkele willekeurige knuffels, gooit ze in de richting van de deur.
Het is duidelijk dat hij van mij verwacht dat ik ze opraap en meeneem naar beneden. Of nee, hij pakt ze zelf en gooit ze de trap af, alvorens zelf achterstevoren naar beneden te klauteren. Ik volg hem.
De knuffels worden in de woonkamer in het poppenhuis gefrommeld, en hij loopt weer naar de bank.
‘Kom zitten,’ zegt hij. ’Ikouvajou.’
‘Wat zeg je daar?’
‘Ikouvajou.’
Jeetje, ja. ‘Ik hou ook van jou hoor,’ zeg ik.
Samen kijken we weer naar de auto’s, die inmiddels een soort autoweg naar de hemel berijden.
Als je bezoek hebt moet je het een beetje bezighouden.
Hij vindt dat hij zijn best heeft gedaan.
Ik ook wel.
________