Toen mijn vader in de jaren dertig van de vorige eeuw samen met een paar landgenoten – Italianen dus – op de bouwplaats kwam (hij was terrazziere, terrazzo-werker) droeg hij en droegen zij een gleufhoed. Nee, geen Borsalino, die was ook in die tijd veel te duur. Maar je ziet het ook op de foto’s van menigten in de jaren dertig in Italië: vrijwel iedereen had een hoed op. Ja, ik weet het, er was natuurlijk ook menige hoerapet van het fascisme bij, maar daar heb ik het nu niet over.
Mijn vader had een zekere onverstoorbaarheid en het gesmaal van de Hollandse collega’s op de bouwplaats dat een hoed voor héren was en dat arbeiders de nederige pet op hadden en zo nodig ook wisten (ondersteboven) op te houden, daar trok hij zich niet veel van aan. (Op de foto staat hij met pijp en drie andere onverschrokken Italiaanse bouwvakkers met hoeden.)
Hij liet ook staatsieportretten van zichzelf maken, hij had in zijn jonge jaren (op de foto was hij 21) iets van een dandy, altijd strak in het pak, prima schoenen en een hoed, die hij óf op zijn heeft, of achteloos opgevouwen onder zijn arm. Toch een Borsalino? Die maakte hoeden die je kon opvouwen.
Borsalino was gevestigd in Alessandria, vermoedelijk niet geheel toevallig de geboorteplaats van een ook al wereldberoemde Borsalinodrager: Umberto Eco. (Foto onder) Was gevestigd, want het bedrijf is vorige week failliet verklaard. Geveld door namaak uit China, hoor ik verluiden.
Ik heb een voormalig collega, Kees de Leeuw. Ik heb hem al jaren niet gesproken, maar ik neem aan dat hij alive and kicking is in Brummen – met de Borsalino op. Hij was er zo een die in de tijd dat geen mens in Nederland er nog aan dacht een gleufhoed te dragen en voor een deel al was overgegaan op het ongelukkigste hoofddeksel aller tijden, de honkbalpet, gewoon ’s morgens wakker werd, de Borsalino op de kop zette en dan pas uit bed stapte. Hij had een grote collectie ook in bijzondere kleuren, zoals knalpaars en felrood. Het moest al heel erg dringend nodig zijn – om te douchen, neem ik aan, als voorbeeld – wilde Kees zich laten scheiden van zijn hoed.
Elders kunnen jullie al lezen welke beroemdheden er verder allemaal nog een of meer Borsalino’s in bezit hadden of hebben, maar ik heb er zelf altijd voor teruggeschrokken. Waarom? De Borsalino is voor de heren wat de Louis Vuittontas voor de dames is: veel te duur, vat ik maar kort samen.
Al of niet geïnspireerd door mijn vader besloot ik samen met enkele vrienden van ook zestien of zeventien jaar, getooid met een gleufhoed, naar school te gaan. Daar was de ontvangst vergelijkbaar met die van mijn vader op de bouwplaats> De paters stuurden ons naar huis: hup, hoed af, lange pantalon uit en de drollenvanger aan. En op je kop hoef je niks, dat is ook maar hinderlijk voor het geval je een tik met de knokkels van ’s paters rechterhand verdiend had.
En toen duurde het nog tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw, alvorens ik weer eens, ditmaal inderdaad in gezelschap van Kees de Leeuw, een herenmodezaak in Colorado Springs betrad, voorlopig nog maar niet ‘all lie down, please, this is a hold-up’ roepend, voor de aanschaf van een Stetson. Want een Stetson, mijn dames en heren is een Stetson en een hoed is iets anders. ‘It’s not a hat, it’s a Stetson’.
Het was er eentje, model kojboj die nogal kartonnig aanvoelde, de meesmuilende blik van Kees wist ik niet goed te schatten (al begrijp ik nu: het was dan ook geen Borsalino) en bijna thuis aangekomen liet ik bij het overstappen in Sittard de hoed in de trein liggen.
Op mijn telefoontje raakte het gehele bedrijf van de Nederlandsche Spoorwegen in rep en roer, want het was tenslotte een Stetson, die daar vermist werd. En aan het eind van die middag kon ik de hoed weer op mijn kruin drukken, nadat hij mij plechtig overhandigd was door de hoogste in rang van het spoorbedrijf in Maastricht.
Ik heb een stuk of vijf zes hoeden, waaronder een echte panama van, ja hoor, Stetson, en die draag ik ook geregeld, in de zomer. Maar een hoed met een gleuf en een rand zijn ontzettend gevoelig voor wind en dus ben ik, o schande, bijna ongemerkt overgegaan op petten, waarin je tegenwoordig ook de fraaiste exemplaren kunt krijgen, variërend van het model voor de krantenjongen tot de boeren- en de jagerspet.
Ik heb een fraai Schots geruite pet van tweed met bijpassende sjaal, oh sorry: shawl waar ik veel eer mee inleg.
Maar misschien is weer eens tijd voor een hoed. Ik zie dat een Traveller van Stetson net geen honderd piek kost. Kan natuurlijk nooit echt zijn, dat weet ik ook wel.
Maar hij ziet er heel opvouwbaar uit.
Een volgende keer zal ik u vergasten op het verhaal: hoe mijn lammycoat van 900 gulden beschimmeld in de vuilnisbak belandde.
__________