In mijn eerste stukje naar aanleiding van het boek Wij van de HBS beloofde ik nader in te gaan op de bevolking van de HBS zoals ik die ken: namelijk die van de HBS van het Canisius College in Nijmegen van september 1951 tot juli 1957 – inderdaad, zes jaar, want in de derde klas bleef ik zitten. Een paar oorzaken: het toeslaan van de puberteit, het feit dat de meisjes nimmer ontbraken in mijn gedachten, dat ik in een uiterst rumoerige klas zat met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar en dat mijn lagere school me onvoldoende had voorbereid op de HBS.
De hoofdonderwijzer van die lagere school, Frans Marttin, woonde vlakbij het Canisius College en kreeg leerlingen die niet goed konden meekomen toegeschoven voor bijles in algebra en Frans. Hij was degene die vond dat ik naar het College moest, op zijn lagere school een opzienbarend feit: tot dan toe was iedereen na de zesde klas naar de ulo, de uts of de ambachtsschool gegaan of zelfs rechtstreeks naar de fabriek.
Marttin heeft er waarschijnlijk ook voor gezorgd dat ik toegelaten werd op de HBS van het Canisius College, want het toelatingsexamen leek mijzelf een sof te zijn geworden. Uiteindelijk raakte ik steeds verder achterop, door gebrek aan inzicht in taal- en redekundige ontleding (je werd geacht dat op de lagere school te hebben gehad) en rekenen (idem). Ik ben ook lange tijd behept gebleven met een zekere schuchterheid omdat de meeste jongens in mijn klas uit middenstands- dan wel op een andere manier gegoede gezinnen kwamen en dat was toen (en ik denk nog altijd) cruciaal voor je sociale positie. Ik wist bijvoorbeeld niet wie en wanneer je een hand gaf, en ik kon zelfs nauwelijks eten met mes en vork.
Nee, ik hoorde niet tot het ‘normale’ publiek van de school – ik werd bijvoorbeeld gedeballoteerd door de met de school gelieerde hockeyclub Union en kon op school ook geen lid worden van de Mariacongregatie – met de wetenschap van achteraf maar goed ook, want dat was een ietwat benauwd gezelschap oudere leerlingen die zich verzameld hadden rond een pater die eh, nou ja, toe maar.
Dat met de meisjes beheerste ook het leven van veel klasgenoten. Natuurlijk waren meisjes hogere, etherische wezens die een paar honderd meter verder (en hoger) op de Berg en Dalseweg in Nijmegen de school Mater Dei bevolkten, voor de echte kenners was er ook St Louis in Ubbergen of Mariënbosch aan de Sophiaweg.
De gedachte dat er ooit meisjes zelfs maar op bezoek zouden komen op Canisius, kortweg ‘Het Hok’, was voor ons bijna ondraaglijk en toch gebeurde het eens per jaar: tijdens de fancy fair, in de Paasvakantie. Dan drentelden de meisjes ineens op hun flatjes en met de pettycoats onder hun steeds korter wordende rokjes en hun gezellig op en neer wippende paardenstaarten door de met kramen ingerichte externenrefter. Hoe kon zoiets bestaan? Mijn reactie daarop was dat ik hysterisch heen en weer begon te rennen langs de vertrekken waar de kramen stonden opgesteld, beide dagen die de fancy fair duurde.
Ik zal mij hier verder niet vernederen en dat nog even doen met een paar speciaal geselecteerde anderen.
Ach nee.
Waarom zou ik beginnen over de geur van verse sperma die een van de paters altijd om zich heen droeg – hetgeen een van mijn klasgenoten, Rotterdammer John de Haselaar ertoe bracht steevast te vragen: pater, mag het raam open, het stinkt hier. Of over de tekenleraar die geen orde kon houden en herriemakers met een vaste tekst de klas uitstuurde: Pak jij je boeltje maar bij elkaar en ga naar pater prefect en zeg tegen hem dat ik je uit de les heb gestuurd. Of over de scheikundeleraar die ook al geen orde kon houden en die in onze klas in snikken uitbarstte waarna we hem nooit meer terug hebben gezien. Of die andere scheikundeleraar, hij heette Remarque, die ons bekend maakte met iets héél wonderlijks: de organische scheikunde, bij de demonstratie waarvan een enorme ontploffing plaatsvond, waarna een overweldigende azijnlucht het scheikundelokaal tot verstikkens toe vulde.
En zo kan ik nog uren doorgaan. Deze nog: de leraar Engels, die schitterend voor de klas luidkeels Shylock vertolkte, maar die, toen bleek dat de klas hem erom uitlachte, besloot zich voortaan te beperken tot de Engelse grammatica en de talloze betekenissen van het woord odd.
Nee, de HBS was een door en door unieke opleiding, hetgeen nog versterkt werd door het feit dat een deel van het docentencorps bestond uit paters Jezuïeten die in die jaren ook bepaalde interesses vertoonden voor het complete seksuele spectrum: de een had een vriendin, de ander inspecteerde maar wat graag de hockeyjongens tijdens het douchen. Hij was er de moderator van, vandaar, maar hij werd wel weggemodereerd naar het aalmoezenierschap bij de Koninklijke Landmacht en werd later nog kapelaan in een dorpje, waar natuurlijk ook wel jongetjes waren.
Ik het boek ‘Wij van de HBS worden enkele prominente HBS’ers geïnterviewd door middel van een vragenlijst. Ik heb die ook beantwoord. De volgende keer dus, want:
Wordt vervolgd
PS: het zal de lezer opgevallen zijn dat ik HBS met hoofdletters schrijf. Dat mag, want de school werd opgeheven ten behoeve van die armzalige schooltypes die het met sindsdien kleine letters moeten doen: de mavo, de havo en het vwo.
PS2: Op de foto: Retraite op Waalheuvel in Ubbergen. De linkse pater op de voorgrond wordt in bovenstaand stuk genoemd. Achter de rechterpater staat uw scribent.
________