Het begint met het besef dat ik in een landend vliegtuig zit. Het begint eigenlijk al eerder, maar dat waren dingen die ik niet onder woorden kan brengen. En ik zit niet, ik lig, op een matras, een van de vele matrassen die dwars op de vliegrichting tegen elkaar aangeschoven staan. (Ik maak het nu al te specifiek, maar wat moet je anders, het is immers een droom.)
Ik kijk uit het raam van het vliegtuig. Het is vrij donker buiten, mede doordat het vliegtuig door een dicht woud vliegt. Ik krijg het gevoel: dit toestel heeft geen vleugels, zo dicht vliegen we langs de bomen; maar dat kan natuurlijk niet. Het landt trouwens heel zacht.
Dan zie ik pas dat iedereen al uit bed is en aangekleed en ingepakt – behalve ik. Ik begin haastig mijn veel te kleine, enigszins klamme sokken over mijn ook al niet al te droge voeten te sjorren en kijk intussen rond. Ik moet opschieten, we moeten er uit.
Met mijn grote koffer en dito rugzak sta ik even later op een groot plein. Denk aan Barcelona, of Madrid. Groot en zonovergoten. Ik zie er twee voormalige buren en raak met ze in gesprek. Wie er allemaal nog meer uit de buurt vertrokken zijn. Ik noem namen, en besef ineens dat ik mijn bagage in, nee, niet het vliegtuig, maar in een gebouw, dat bestaat uit een lange smalle gang met aan de rechterkant een aantal blauwe deuren, heb achtergelaten.
Ik ga, al bijna de wanhoop nabij, naar binnen en vraag aan iemand of die weet waar mijn bagage is. Zonder aarzelen verwijst hij me naar iets dat op een meterkast lijkt. De deur gaat open, iets boven ooghoogte zie ik een plank, met daarop een plastic kratje, formaat bierkrat. In het kratje zitten acht of tien mensen, die verstoord opkijken. We doen gauw de deur dicht, en zien nog net dat ze allemaal weer kijken naar de telefoon van een van hen – daarop volgen ze een voetbalwedstrijd, in het pikdonker gaat dat beter.
Dat neemt mijn wanhoop niet weg, waar is mijn koffer, mijn rugzak? En ik denk: zover ben ik nu al gedementeerd, dat blijkt pas goed als je je in een vreemde omgeving bevindt.Gelukkig word ik wakker. Nee, beter: ongelukkig word ik wakker.
En ik kan alles plaatsen.
Nee, dat vliegtuig niet, dat was trouwens eigenlijk prettig, die vlucht door dat donkere bos. Ik heb gisteren een stuk gelezen over een man die voor twintigduizend euro het vliegtuig heeft gekocht waarmee in 1977 Israëli’s naar Entebbe in Oeganda werden ontvoerd en daar bevrijd door commando’s van het Israëlische leger. Dat vliegtuig dat nu zonder vleugels in een bos geparkeerd staat. (Op de foto: de aankomst van het vliegtuig in Friedrichshafen, Duitsland. Zie ook hier.)
Maar verlies en verlating, daarover dromen, dat ken ik. Vlak voor het slapengaan heb ik vergeefs gezocht naar mijn gehoorapparaatjes, die ik maar zelden gebruik en altijd weer ergens anders neerleg. En, naar vanmorgen blijkt, door Djamila zorgzaam wéér ergens anders zijn neergelegd.
En ik heb voor het eerst in jaren naar een (deel van een) voetbalwedstrijd gekeken; de tragiek van Arjen Robben, die het alleen moest opnemen tegen elf Zweedse houthakkers, heeft me enigszins getroffen.
De koffers heb ik niet gevonden, natuurlijk, en dat maakte me niks uit.
Maar mijn mooie Sony fotocamera wel. Die was wat bestoft en staat/ligt in die kast achter dat kratje voetballiefhebbers. Veilig.
Verklaar me dat nou eens haarfijn?
__________