Het was 1958 en ik vond het verschrikkelijk dat de Amsterdammer Jaap Mooy, jazzpianist, voor zijn dienstplicht ingedeeld bij een tirailleurcompagnie, nu verplicht was met die fijngevoelige pianohanden door de modder te tijgeren in het kader van de aanstaande strijd tegen de oprukkende Rus, die ook al niks van jazz moest hebben. Maar hij had er, hoorde ik, zelf om gevraagd, dus wat moest ik doen? Niks, als gewoonlijk, het verhaal van mijn leven.
Vaak heb ik nog aan hem gedacht, naar hem gezocht, maar nooit gevonden, hij zal wel dood zijn, misschien gesneuveld aan een oefenhandgranaat, wie weet, en zijn jazzcarrière was, hoe dan ook, ongetwijfeld in de knop gebroken, nee, niet in Stalingrad of aan de Berezina, maar gewoon, bij het tijgeren op de Harskamp.
Tot Catharien op de krant kwam werken en mij bleek dat zij, als kunsthistorica, was afgestudeerd op een scriptie over Jaap Mooy – maar dan de kunstenaar. Momenteel is in het Bonnefanten Museum in Maastricht een expositie te zien van werk van Mooy en nog enkele andere kunstenaars – en dat brengt me meteen op Jacques en Miny Defauwes, die een unieke ‘relatie’ hadden met Mooy: ze stelden zich als doel ál het werk van Mooy, en dat was nogal wat, te verzamelen. Daarnaast verzamelden ze werk van nog andere kunstenaars van wie – enigszins verwant – werk ook op de expositie te zien is.
Het leven hangt van toeval aan elkaar. Ik noem maar eens wat: de orthopedische schoenmakerij van Defauwes was gevestigd op hetzelfde bedrijventerrein als de krant. Sic transit gloria mundi: enige tijd geleden trok Defauwes zich uit de zaak terug en die heet nu OIM; met de krant gebeurde iets meer drastisch: van het eens zo sombere maar trotse gebouw was vorige week nog slechts een slordige berg puin te zien, en die zal inmiddels ook wel weg zijn: het gebouw waar wij dagelijks ‘een lekker krantje’ maakten stond er nog geen veertig jaar.
En met de tentoonstelling is ook een boek verschenen dat Noord-Oost/Zuid-Oost heet, want Mooy (al dertig jaar dood) werkte in Bergen, Noord-Holland en Defauwes voorzag de Heerlense moeilijke voeten van schoeisel. In het boek uiteraard teksten van Catharien en anderen, maar ik heb het verder nog niet mogen aanschouwen.
In haar inleiding bij de expositie schrijft Catharien over de eigenaardige relatie van het echtpaar met Mooy, een relatie die bijna religieus van aard leek. ‘Het echtpaar voelt zich aangetrokken door Mooys vermogen morele en spirituele zaken onder woorden te brengen; zijn sociale bewogenheid en politiek engagement,’ is te lezen op de website van het museum.
Terwijl ze elkaar maar toevallig ontmoetten bij de Valkenburgse kunstenaar Lei Molin. (Ik zou hier nog kunnen uitweiden over relaties van meerdere hier genoemde personen met vrouwen met wie ik in een grijs verleden innig omging, maar dat voert wellicht te ver.)
Van die sociale bewogenheid en het politiek engagement van Mooy vind ik weinig of niets terug in de expositie, waardoor ik ben teruggeworpen op wat ik waarneem.
Ik zie dada, ik zie assemblage, ik zie objets trouvés, ik zie vooral… Jaap Mooy. Een belangrijk deel van het geëxposeerde werk bestaat uit met vilstift beschreven of bekrabbeld papier, in stukken geknipt, opgeplakt in een driedimensionale vorm. Er zijn ook grote werken, vooral in zwart/wit, het werk kan een zekere esthetiek niet worden ontzegd, zoals dat uit 1961, hierbij afgedrukt. Maar vooral verrassende invallen trekken de aandacht, zoals sculpturen van oud ijzer of staal, opeens kleurig humoristisch aandoend werk – het is, kortom, niet in een mij bekend vakje onder te brengen. Ik keek geboeid naar kleine bewegende werkjes, een potlood dat door een soort relaistje heen en weer bewogen wordt door een stuk karton en ik zie de kunstenaar eraan knutselen. Dat is een overwegend beeld: een kunstenaar die dwangmatig de hele dag tekent, schildert, veegt, last, schrijft, knipt en scheurt.
En ik moet niet verder proberen te verklaren of te analyseren. Ik ben een kunstkijker en ik vind bij bezoek aan musea en exposities het vaak treffend, of mooi, vaak zelfs fascinerend of onbegrijpelijk boeiend, maar je mag best weten dat ik soms, zonder het te willen, bepaalde kunstwerken ‘niet vind passen bij de bank’, of ‘dat had mijn dochtertje van vijf ook gekund’, en dat ik ineens de brandblusser in het museum ook voor een collage aanzie.
Hoe dan ook: gebruik de Museumjaarkaart voor een bezoek aan het Bonnefanten, je krijgt er misschien spijt van, maar dat is óók een manier van kunstkijken.
_______