Het is, zoals al eerder gemeld, vijftig jaar geleden dat ik mijn intrede deed op de redactie van het Limburgs Dagblad in Heerlen. Het bleek ook terstond een intrede in een woelig stadium van de geschiedenis van die krant, waaraan ik ogenblikkelijk ook mijn bijdrage leverde door, in de functie van chef binnen- en buitenland, ijsberend over de bureaus leiding te geven aan het bedenken van primeurs en het missen van grote scoops – weer zo’n dag op kantoor, dus.
De krant bestond op dat moment ongeveer 49 jaar, en getal dat verderop in dit stukje nog ter sprake zal komen, en hoe.
Het Limburgs Dagblad was sinds drs J.P.S. van Neerven er directeur en spoedig ook hoofdredacteur van was geworden, een krant met een missie: het uiterst kritisch volgen van de sluiting van de complete Zuid-Limburgse kolenindustrie, waarbij het landelijk en regionaal gevoerde beleid geregeld, zeg maar dagelijks, aanleiding was tot felle kritiek.
Dat waren ze in Zuid-Limburg niet gewend van de krant die in oktober 1918 (onthoud die datum) was opgericht met het uitdrukkelijke of impliciete doel de mijnwerkers verre te houden van het socialisme en ander zedelijk verval.
Men vond het normaal dat de bisschop, de deken, de pastoor, de burgemeester en de mijndirecteur in onderling overleg (ik vereenvoudig even) besloten hoe de redactie van de krant (een hoofdredacteur en twee redacteuren) indien nodig op het rechte pad gehouden zou moeten worden.
En dat was anno 1969 nog steeds volkomen normaal. De krant was katholiek en had een bisschoppelijke censor.
Van Neerven was telg van een puissant rijke Brabantse familie en had weinig op met dat Limburgse achterkamertjesgedoe.
De betrokken Limburgers, onder wie drs Th. Gijsen, burgemeester van Kerkrade, sloegen – inmiddels als gebruikelijk sidderend voor hetgeen het Dagblad nu weer ging onthullen – op 26 april 1969 de krant op en lazen tot hun verbijstering een artikel van de hand van de directeur-hoofdredacteur, waarin deze meldde gemerkt te hebben dat ‘een aantal leden van het Limburgse establishment… mij de mond proberen te snoeren’.
En hij ging (onder veel meer) verder: ‘Ik deel deze hoogmogende heren bij deze mee dat ik hun achterbakse, stiekeme, laffe, onoorbare, ondemocratische en misselijkmakende manier van stoken persoonlijk beu ben.’ Verder is er sprake van ‘de bekende paternalistische regentenmanier’ waarmee men volgens Van Neerven tegen hem tekeer ging, maar hij deelde mee dat men daarbij bot zou vangen.
‘…aan de heer Gijsen… deel ik bij deze mede dat hij wat dat betreft kan barsten’.
En tenslotte: ‘Het zij de heer Gijsen en zijn Limburgse mederegenten bij deze gezegd dat mijn krant… geen schiettent is.’ Waarbij nog aangevuld kan worden dat Van Neerven het bijvoeglijk naamwoord ‘Limburgse’ als een scheldwoord placht te hanteren.
Het is daarna nooit meer goed gekomen en uiteindelijk heeft Van Neerven het veld moeten ruimen, al moest daarvoor nog wel enig water door de bedding van de Maas naar ‘boven in Holland’ stromen.
Waarmee ik maar wilde zeggen dat dit uittreksels zijn van het meest opvallende commentaar dat ik ooit in een Nederlandse krant heb gelezen, vooral omdat het er uiteindelijk beslissend toe bijdroeg dat ‘het Limburgse establishment’ een tijdlang een toontje lager zong. Een tijdlang, want inmiddels is het uiteraard volledig teruggekeerd in de posities van 1969 en is Jules van Neerven alweer zeven jaar dood.
Het Limburgs Dagblad was dus van een krant die de mijnwerkers moest afhouden van het socialisme en van looneisen en al helemaal van stakingen, geworden tot een krant die in dagelijkse onthullingen over misstanden en met vlammende bijbehorende commentaren het ‘Limburgse establishment’ het vuur na aan de schenen legde over de manier waarop de mijnwerkers aan de kant werden gezet en aan hun lot werden overgelaten.
Of Van Neerven, en zijn vrienden in de leiding van de krant, zelf de mijnwerkers een warm hart toedroegen, dat vermeldt de geschiedenis niet.
Maar het redactioneel beleid van de krant, namelijk zich opstellen als kampioen van de mijnwerkers, had wel het gewenste effect: de abonnees stroomden toe en in de zes jaar van het ‘bewind’ van Van Neerven groeide hun aantal met bijna een derde.
Dat een en ander ertoe leidde dat, populair gezegd, de centen op waren en de krant in 1972 voor een appel en een ei verkocht moest worden aan de Holding Maatschappij De Telegraaf – door diezelfde autoriteiten die vaak ook aandeelhouder van de krant waren – daar kon Van Neerven natuurlijk niks aan doen.
Over die verkoop maakte het personeel, maar uiteraard vooral de journalisten, inmiddels in aantal boven de honderd, zich destijds nog enorm dik, hetgeen zich uitte in toen hoogst moderne stakingen en demonstraties.
En dat was meteen de laatste keer.
Lijdzaam keek men toe hoe het Maastrichtse dagblad De Limburger eind jaren negentig óók aan De Telegraaf werd verkocht, een eerste stap naar de fusie van de beide Limburgse kranten.
De Telegraaf verkocht de aldus ontstane firma aan een Brits hedge fund dat niet erg vakkundig probeerde er zoveel mogelijk winst uit te slaan om daarna de tent te sluiten, en daar dus niet in slaagde.
Niemand roert zich meer, geen mens, zelfs de overgebleven redacteuren niet. Men interesseert zich in het geheel niet meer voor de sociaal-culturele en historische waarde van het Limburgs Dagblad en de rol die het heeft gespeeld in de geschiedenis van Zuid-Limburg.
Sinds een aantal jaren is de inhoud van het Limburgs Dagblad gelijk aan die van De Limburger (en sinds kort ook van het Algemeen Dagblad, NRC en zo nog het een en ander) en wat er gaat gebeuren ligt al jaren voor de hand: het handhaven van twee ‘titels’ kost geld en dus moet er één verdwijnen. En raadt eens wat? Dat wordt die van het Limburgs Dagblad.
Zouden ze dat echt doen, na bijna honderd jaar? Want op zaterdag 26 oktober 1918 verscheen het eerste ‘echte’ nummer van het LD in Heerlen, volgend jaar bestaat de krant dus een eeuw.
Maar uit kostenoverwegingen, begrijp ik, kan men daar niet meer op wachten en moet de titel dit jaar nog verdwijnen.
En dus schijnt het ‘honderdjarig’ bestaan van de 99-jarige krant gemakshalve komende maand oktober 2017 te worden ‘gevierd’, misschien wel met een speciale uitgave.
Zelfs de volle honderd jaar mag het toch al danig onttakelde Limburgs Dagblad niet uitzingen.
En geen mens die er een traan om laat, zelfs niet de mensen die hun hele werkzame leven op de redactie van de krant hebben doorgebracht en/of er nog werken.
En ook niet de mensen voor wie we het ooit deden. Velen zijn intussen overleden en de rest kijkt voetbal, Utopia en Gordon, verlaten zich voor hun nieuws op Nu.nl en Facebook en zal het ook overigens een worst wezen.
Nou, dan doe ik het maar in mijn eentje.
En ik ‘schud’ mijzelf te zijner tijd (dus op vrijdag 26 oktober 2018, bij leven en welzijn) het smerigste drankje van Limburg in en sla het met een vies gezicht in één teug achterover: een elske. Gezondheet!
___________