In mijn tijd, ja, jongens, in mijn tijd, toen hadden we helemaal geen onderwijzeressen op school, en trouwens ook geen meisjes. Op de lagere school hadden wij, jongens, daar helemaal geen erg in. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen daar ineens geweldig jongensachtig van werd. Ik althans niet.
Nou ja: ik werd daar niet ‘klassiek-jongensachtig’ van. Ik was bijvoorbeeld overal bang voor. Op de lagere school deden de jongens een heel raar spelletje dat ‘amerikaantje’ heette. Dat ging zo: er ging er een voorovergebogen bij een muur staan, met de handen ertegen en dan moesten er zoveel mogelijk jongens bovenop springen, in dezelfde houding. Wat er de bedoeling van was, is me toen en tot op de dag van vandaag ontgaan.
En passant deed ik ook beslist niet mee aan het voetballen op het braakliggende knollenveld dat ‘de meester’ ervoor had uitgezocht, bij het schoolzwemmen stond ik voornamelijk te bibberen in het ondiepe en bij fietsen had ik zelfs een complete theorie die erop neerkwam dat het ongezond was. Dat is later ook bevestigd door een urologe, die vond dat je van fietsen prostaatproblemen kunt krijgen. Hoor je het eens van een neutrale buitenstaander.
Fietsen leerde ik van een zwager die gewoon wegfietste op een zandpadje op de Veluwe, en ik besefte dat als ik hem niet op de fiets achterna ging, ik voor eeuwig zou verdwalen – is was inmiddels veertien jaar.
Zwemmen leerde ik mezelf, met dien verstande dat ik me niet in water begaf waarin ik niet op elk gewenst moment vaste grond onder de voeten kon krijgen. Pas op mijn dertigste had ik een oogverblindende vriendin die zwom als een dolfijn en voor wie ik natuurlijk niet onder kon doen.
Ik heb nog altijd van die grenzen: ik stap niet in een zweefvliegtuig (dat kan namelijk per definitie maar één keer proberen te landen), ik zal nooit bungeejumpen of parachutespringen.
Wat veel jongens naar mijn mening al vele jaren ontberen is de militaire dienstplicht. Let wel: ik vond het, anders dan veel leeftijdgenoten, uitsluitend verloren tijd, ik heb me er kapot verveeld, maar je was er wel onderdeel van een grote groep jongens die dicht op elkaar leefden en zich nogal wat (onderlinge) ontberingen moesten laten welgevallen. Mar als je slim was kon je je aan een heleboel dingen onttrekken, mede omdat je, opnieuw als je slim was, zag hoezeer de boven je gestelde officieren vaak dom waren en weinig zicht hadden op de hoeken en gaten waarin hun ondergeschikten kans zagen zich te drukken.
Pas daarna waren vrouwen en meisjes aan de beurt, in mijn jongensleven.
Ach nee, dat was al begonnen op de hbs van het Jezuïetencollege in Nijmegen. Daar werd zo benadrukt dat je op geen enkele manier met meisjes in contact mocht komen dat je begon te vermoeden dat meisjes misschien iets interessants zouden kunnen zijn.
En zodoende. Het was natuurlijk wel een heel klein beetje jammer dat de meisjes met wie ik in contacten onderhield dat deden omdat ik zo leuk met ze kon praten.
Je hoorde wel verhalen over knullen die langs de regenpijp naar de slaapkamer van hun oogappel klommen, maar dat geloofde je maar half.
Het is allemaal nog goed gekomen. Nog altijd heb ik vriendschappelijke relaties met vrouwen. Aan voetballen, wielrennen, tennissen en golfen (sporten waarvoor diverse personen mij hebben pogen te interesseren) heb ik nog altijd de pest. Fietsen mag ik al lang niet meer (ik heb het onlangs nog wel eens geprobeerd: ik ben een gevaar in het verkeer). Ik kan wel heel deskundig en betrouwbaar en verantwoord heel hard rijden met een auto.
Maar ik draag nog altijd overhemden in plaats van bloesjes.
Als dat niet voldoende mannelijk is, dan weet ik het ook niet meer.
Het is trouwens hoe dan ook voor werkelijk alles, maar dan ook alles, te laat.
_________