Gisteren liet ik het me zonder er bij na te denken ontvallen, toen het weer eens over mijn leeftijd ging: ‘Volgens de statistiek heb ik nog drie jaar te leven.’ Nou ja, maak er, in een vrijgevige bui, vijf van, maar verder durf ik niet te gokken. Het is natuurlijk ook helemaal geen bijzonder nieuws en bovendien: 82 jaar is een mooie leeftijd.
Maar net als twee dagen geleden ging ik achter de pc zitten en begon dit stukje te tikken. ‘Het gaat alweer over getallen’, dacht ik, ik kan mezelf misschien tot kabbalist verklaren, of wellicht toch beter tot neurotische getallenfreak, die ook nog eens een heleboel voor zijn leven belangrijke mijlpalen zonder veel moeite uit het geheugen kan opdiepen, en hoe langer het geleden is, hoe gemakkelijker dat gaat.
Vandaag bijvoorbeeld, is weer zo’n datum: vandaag is het vijfendertig jaar geleden dat mijn vader overleed, zo ongeveer op mijn huidige leeftijd.
(Hij overleed nadat hij van een trap was gevallen, met een leuke slok op, want hij kwam van een verjaardagsfeest; hij was kennelijk ernstig gewond, want hij overleed er een paar dagen later aan, zonder een arts te hebben geraadpleegd. Want, vond hij, als je naar de dokter ging, dan was je pas echt ziek. Jongstleden zondag viel ik, ook met een prettige slok op, na de verjaardag van de buurvrouw, bij het uitkleden om en knalde met mijn bil op de slaapkamervloer. Ik zit nu een beetje half op een stoel want het doet nog gemeen pijn. Maar dit alles uiteraard geheel en al terzijde.)
Vrijwel elke dag denk ik aan mijn vader, en meestal probeer ik me voor te stellen hoe hij gereageerd zou hebben op met name de technische ontwikkelingen sinds 1982. Ik denk dat hij het allemaal sensationeel geweldig zou hebben gevonden – hij was bij leven een enthousiast gebruiker van de fotocamera en vooral van de auto, waarvoor hij op vijftigjarige leeftijd nog zijn rijbewijs had gehaald. Hij droomde van zijn droomwagen: een Opel met een zescylindermotor. Dat kwam er niet van. Hij kocht op zijn vijfenzestigste een gloednieuwe Opel Kadett en reed er in zijn resterende dertien jaar zo’n vijftigduizend kilometer mee.
Ik heb destijds niet begrepen hoe teleurgesteld hij eigenlijk was dat zijn enige kleinzoon niet maar hem was genoemd. Ruim twee jaar geleden ging zijn wens postuum alsnog in vervulling, zijn achterkleinzoon (en mijn kleinzoon) kreeg zijn (en mijn) naam. Het knulletje is net als hij een beetje stil, maar een liefhebber van eenvoudig, doch smakelijk voedsel. Wijn en grappa hebben we veiligheidshalve nog niet op de kleine man uitgeprobeerd.
Daar is nog ruim de tijd voor: ik schat toch zeker negentig jaar.
________