De vorige keer, geachte luisteraars, mocht ik u meenemen naar Bellano, de woonplaats van een van mijn favoriete Italiaanse vertellers, Andrea Vitali. Bijkans geheel aan de andere zijde van Italië, in Porto Empedocle (in zijn boeken: Vigata) op Sicilië vinden we de geboorteplaats van een al lange tijd, langer dan Vitali andere favoriete schrijver, Andrea Camilleri. (Die al een jaar of vijftig, zestig in Rome woont.) Er zijn nogal wat overeenkomsten tussen het werk van beide schrijvers, bijvoorbeeld het feit dat ze allebei ‘streekromans’ schrijven. En die boeken spelen zich weliswaar binnen een klein gebied af, rond de plaats waar ze wonen respectievelijk geboren zijn, maar waarvan de inhoud op de een of andere manier een algemene geldigheid heeft.
Ze gaan dan ook over hetzelfde soort menselijk tekort, de hebzucht, de jaloezie, de geniepigheid, de domheid, de argeloosheid van de mensen.
Over Camilleri heb ik een poosje geleden een stuk geschreven, waarin ik de verwachting uitsprak dat de destijds al negentigjarige schrijver het bijltje erbij had neergegooid, toen zijn politiecommissaris Salvo Montalbano aan het eind van zijn tweeëntwintigste ‘avontuur’ ontslag nam. Dat was iets te voorbarig, want anderhalf jaar later was Montalbano weer gewoon aan het werk en begon het drieëntwintigste avontuur, als gebruikelijk met een commissaris die ’s morgens wakker wordt uit een gruwelijke droom, of gewoon door een telefoontje van de half-achterlijke, half-gehaaide portier van het politiebureau in Vigata, Catarella.
En het verwonderde me dan ook niet toen ik drie weken geleden de zaterdageditie van La Repubblica opsloeg en daarin aangekondigd zag dat op 25 mei de nieuwe Montalbano zou uitkomen, met, zo meldde het artikel, een geheel ander soort problemen dan gebruikelijk, di op de weg van de commissaris kwamen.
De publicatiedatum viel wat ongelukkig, omdat we op die dag dusdanig onderweg zouden zijn, dat een bezoek aan een boekhandel er niet in zat. Ik informeerde vervolgens bij alle boekhandels waar ik wel langs kwam of ze wellicht al een voorraadje onder embargo in huis hadden, maar nee hoor, de anders zo slordige en meegaande Italianen hielden zich strikt aan ’25 mei, ’s morgens in 9 uur’. Tot dan! Riepen al die boekhandelaren me achterna.
Op die 25ste mei reed ik over de noordelijke rondweg van Milaan, onderweg naar rampspoed waarvan ik hier al eerder gewag maakte, en stopte voor een licht ontbijt bij een Autogrill. Zo’n door en door modern gebouw, waarvan architectuur en inrichting vooral deden denken aan 1984 van George Orwell. Ze bleken er toch een voorraadje boeken te hebben, van het genre dat typisch past bij een autoweg-tankstation, waaronder zelfs enkele boeken van de vaste uitgever van Camilleri, Sellerio in Palermo, maar géén Camilleri.
Geen nood, natuurlijk, eenmaal thuis kon ik het boek binnen een week in huis hebben, via webwinkel amazon.it – maar zo’n nieuweling op de dag van publicatie in Italië kopen, dat zou toch leuker zijn geweest.
Ik liep naar de kassa om de koffie met croissants af te rekenen, en daar lagen ze, als kassakoopje: een stuk of twintig exemplaren van La rete di protezione, Het beschermende net, dus, van Andrea Camilleri.
Ondanks genoemde rampspoed begon ik er direct aan. Natuurlijk droomde Montalbano dat hij wakker was, met alle gevolgen van dien.
En het boek, dat gaat weer over de overhaaste besluiten van de commissaris, zijn grove fouten, zijn medemenselijkheid, zijn zwak voor mooie vrouwen, de ingewikkelde verhouding met zijn verloofde Livia, de media-geilheid van de questor, de onhandigheid van Catarella, de nauwgezetheid van Fazio, zijn rechercheur en de onbetrouwbaarheid waar het vrouwen betreft van zijn plaatsvervanger Augello en dat alles in het voor een deel zelfbedachte Siciliaans van Camilleri.
Het verhaal gaat vervolgens over de vraag waarom een al lang gestorven dorpsgenoot bij leven elk jaar op hetzelfde moment een korte super-8-film maakte van een stuk muur, en over een overval op een schoolklas, die uiteindelijk een sterk uit de hand gelopen geval van pesterij blijkt te zijn.
Een en ander verschaft Camilleri de gelegenheid om eens flink van leer te trekken tegen al die mensen die de hele dag naar hun telefoon turen, en vooral de jongelui die, anders dan Camilleri zelf, zich totaal door de sociale en andere media mitsgaders de bijbehorende apparatuur hebben laten meesleuren. Aan het eind waarvan hij er toch enig opvallend begrip voor toont.
Let wel, op 8 september wordt Camilleri 92 jaar.
En wat nog meer opvalt: aan het eind van het boekje staat dat dit boek het eerste is dat hij niet zelf heeft geschreven, maar gedicteerd. Want ondanks zijn onverminderde geamuseerde ironie is de oude man – in Italië liefdevol aangeduid met de term ‘Il Sommo’, de top dus – inmiddels geheel blind.
‘Vandaar dat al mijn dankbaarheid uitgaat naar Valentina – zij weet dat ook.’
Dus van Camilleri en dus van Salvo Montalbano zijn we nog niet af. Gelukkig.
____________
hhBest
Boek & Film