In februari, zie ik, heb ik maar vijf stukjes geplaatst. Ik beken dat dat voor een klein deel luiheid is, maar voor het grootste deel een reactie op de vraag: waar bemoei ik me eigenlijk mee.
Ooit schreef ik hier dat het me niks uitmaakte of iemand de stukjes las en wat men ervan vond – ik schreef dingen van me af, en dan was het voor mij afgerond en klaar. Het resultaat was altijd bedoelingloos gelul.
Ik denk dat ik maar eens ga proberen die draad weer op te pakken.
Ik werd daartoe geïnspireerd door drie van mijn favoriete columnisten, die alle drie wekelijks een stukje schrijven voor de VPRO-gids, te weten Esther Gerritsen, Arnon Grunberg en A.L. Snijders.
De stukjes van Grunberg bestaan de laatste tijd uit losse aantekeningen over een bepaald onderwerp. Voor de komende week gaat het over vlees. En dan met name over ezelvlees.
(En over het eten van mensenvlees als milieuvriendelijke vorm van recycling).
Ezelvlees, dat interesseert me. Ik heb het nog nooit gegeten, in tegenstelling natuurlijk weer tot Grunberg die het lang geleden at, verwerkt in ravioli, en uiteraard in Italië.
Hij had het lekker gevonden en vroeg zich af of hij ergens ezelvlees zou kunnen kopen. Het antwoord is: in Nederland misschien wel ergens, maar via internet niet vindbaar. In Italië en Spanje daarentegen wel, tik de zoekterm ‘carne di asino’ maar eens in. Van ezelvlees weet ik verder dat daar ooit die enorme mortadella-worsten van werden gemaakt; een bedrijfje in Parma schijnt het nog steeds te maken, maar tegenwoordig is mortadella van varkensvlees – zoals shoarmavlees, dat vroeger van lams- of geitenvlees werd gemaakt (en ik neem aan ook van kameel of kalf) tegenwoordig vrijwel uitsluitend van varken is.
A.L. Snijders is niet alleen beroemd geworden door die wenkbrauwen die zijn halve gezicht bedekken, maar vooral door zijn ultrakorte maar niettemin stukjes. Die laatste vorm heeft hij, althans voor de VPRO-gids verlaten – gelukkig zijn ook de langere stukken altijd belangwekkend.
Maar het meest verwant voel ik me aan Esther Gerritsen, die zich manifesteert als een ietwat bangelijk maar ook eigenwijs wezen met verscheidene tics. Over een van die laatste afwijkingen schrijft ze deze week: op het toilet heeft ze een een enorme stapel toiletrollen staan met lichtblauwe hondjes erop. Die hondjes vindt ze niet correct, het moet, denk ik, gewoon wit papier zijn.
Maar haar grote probleem is: welke rol zal ik gebruiken, die in de houder zit, of steeds een rol van de stapel aanbreken.
Dat is exact een probleem van een type waar ik ook mee kan zitten. Ik houd bijvoorbeeld dagelijks mijn gewicht bij in een kladblokje formaat A5. Het ligt in mijn kleerkast, ik maak met een doosje dat ernaast staat een verticaal lijntje als er weer een kolommetje vol is, er ligt een altijd scherp geslepen potlood bij, een slijper uiteraard en een gummetje.
Ik moet zorgen dat per velletje papier altijd precies zes even brede kolommetjes ontstaan; elk kolommetje moet vol zijn, al is dat moeilijk te verenigen met de regel dat per kolom een hele maand wordt behandeld: niet alle maanden zijn even lang, en soms ben ik enkele dagen tot drie weken weg en dan wordt het gewicht niet genoteerd – het is dan altijd spannend wat de afwezigheid met mijn gestalte heeft gedaan. Maar daardoor lopen de maanden dus over naar de volgende kolom en begint daar halverwege een nieuwe maand.
Vanmorgen was ik extra blij, want 1 maart kwam precies naast 1 februari terecht. Het verschil in gewicht is negen ons, maar daar wordt aan gewerkt.
Volgende keer zal ik u op de hoogte brengen van mijn rituelen ter zake van het inlegkruisje.
__________