Het was 1953 of 1954 en mijn vader kocht een auto. Ik weet het kenteken nog: UG-78-16, en het was een lichtgele Opel Olympia cabriolet – zie ook dit stukje dat ik er negen jaar geleden over schreef.
Die auto was zo ongeveer het meest ongeschikte vervoermiddel voor het doel waarvoor mijn vader de wagen aanschafte, namelijk het verplaatsen van zakken gemalen graniet, zakken zand en zakken cement, plus schuurmachines, spaden, troffels, emmers, een kruiwagen, hamers en spijkers en ander materiaal om mallen te maken.
Allemaal in het piepkleine kofferbakje van dat autootje.
Aan mijn waarneming onttrekt zich de redenering waarom mijn vader juist die auto kocht – uit de rest van zijn geschiedenis zou ik met wat reserve kunnen opmaken dat hij zich weer eens iets had laten aansmeren.
Een belangrijk doel van de auto was natuurlijk ook, dat het ons in staat stelde eindelijk eens de geboorteplaats van mijn vader te bezoeken, in het Noord-Oosten van Italië; hijzelf was er ook al sinds begin 1930 niet meer geweest.
De auto baarde in dat dorp enig opzien, niet alleen omdat het daar, behalve aan telefoons, ook ontbrak aan andere auto’s. Maar omdat mijn aangetrouwde neef Michele, die mij bij aankomst een paar lekkere pakkerds op beide wangen gaf de auto verwelkomde met de kreet ‘Opel Blitz!’ Hij had, als Italiaans dienstplichtig automonteur, veel auto’s van de Wehrmacht gerepareerd (en hij was inmiddels vliegtuigmonteur op de luchtmachtbasis in Aviano, waar hij Amerikaanse straaljagers onderhield – onthoud: een automonteur vindt altijd wel iets te doen), hij leende meteen de auto van mijn vader om in het dorp indruk te maken bij de meisjes en hij leerde mij meteen even schakelen zonder de koppelingspedaal te gebruiken.
Enkele jaren later kocht mijn vader weer een Opel: nu een Rekord stationcar, ook geel – dat leek er iets meer op. Die werd op een gegeven moment ’s nachts gestolen en vervangen door een iets nieuwere, ook alweer geel. En toen mijn vader gepensioneerd werd kocht hij, voor de somma van 6500 gulden, een gloednieuwe Opel Kadett, een wijnrode. Twintig jaar later werd ook die gestolen. Hij was inmiddels op mijn oprit aangeland na het overlijden van mijn vader en hij zou er vandaag de dag nog hebben gestaan, als hij niet zo gemakkelijk te jatten was geweest.
Zelf heb ik me nog eens heftig verzet tegen het idee een Opel te bezitten. Ik wees daarvoor zelfs een aanbod van mijn werkgever van de hand die mij een geleasde, ook alweer gele Kadett wilde aanbieden – daar wilde je niet dood in gevonden worden. Later, ietwat tot de jaren van verstand gekomen, bezat ik nog eens, nu tot mijn genoegen, een goudkleurige Rekord stationcar gevolgd door een witte Astra.
Een auto is een auto.
Dat vond mijn vader dus niet. Voor hem was een auto een Opel, met name wegens Duitse betrouwbaarheid. Hij had bijvoorbeeld nooit gemerkt dat die cabriolet geen wegligging van betekenis had.
Zijn liefde voor de Opel kwam jarenlang elke zaterdagavond duidelijk tot uitdrukking als de cijfers van de Duitse Lotto live werden getrokken op de WDR-tv. Hij zat met zijn formulier met de magische getallen vlak voor het scherm en mompelde: ‘Als ik win krijgen jullie allemaal honderdduizend mark. En ik koop een Opel met zescylindermotor.’
Mooi.
Maar de cijfers wilden niet.
Noem het een onbeantwoorde liefde.
__________
Op mij na (in de korte broek) is alles dat op deze foto staat verdwenen: de huizen, de auto, mijn zus Lidia.
__________
Laatste reacties