Ooit werd het de enige plek met verkeerslichten op de autoweg van Amsterdam naar Milaan genoemd: de stadstraverse van de A2 door het oostelijk deel van Maastricht. Dat was trouwens een beetje onzin: wie van Amsterdam naar Milaan wil nam en neemt de A2 en de A12, en daarna in Duitsland de A61 en zo tot Basel, vandaar de Gotthardtunnel en via Como fiets je zo naar Milaan – lángs Milaan, als je even niet oplet. Via Maastricht en Luik reed je destijds en daarna nog heel lang een wirwar van landwegen en geitenpaadjes in, en als je niet uitkeek, brachten die je na een week ergens in Zuid-Frankrijk en dan was het nóg honderden kilometers naar Milaan.
Het had wel iets, die stadstraverse.
De eerste keer dat ik er kwam, op 3 augustus 1960, zat ik in een wrak VW-busje met zeven haastig in het café bijeengegraaide mensen, onderweg van Nijmegen naar de Spaanse Costa Brava. We deden er drie dagen over, en het eerste obstakel was dat verkeerslicht bij het Geusseltstadion. Als je tenminste even Mook, Gennep, Afferden, Bergen, Well (dan even paar kilometer autoweg), Arcen, Velden, Venlo, Tegelen, Steyl, Belfeld, Reuver, Beesel, Swalmen, Roermond, Herten, Roosteren, Holtum, Born, Urmond (en ik vergeet er zeker tien) niet meetelde als obstakels op een stukje weg van 133 kilometer.
Je stond er even stil, op dat kruispunt, bij dat verkeerslicht, het was nog vroeg in de ochtend, de zon scheen, maar vrolijk was het niet, met die haaks op de weg staande zelfmoorddozen die de eenvoudige Maastrichtenaar tot woonst dienden.
Later – toen je eenmaal Luik, Langres, Nancy en Metz (met tussen die twee het enige stukje autoweg van de route) voorbij was en we ook Lyon (en jaren later Parijs) hadden gezien zonder rondwegen en tunnels, met ook allemaal van die groezelige flats, gaf Maastricht je al echt het gevoel: we zijn in het Buitenland, een fenomeen dat toen terecht met een Hoofdletter werd geschreven.
Toen het licht groen was geworden en we via het centrum van Visé de weg naar Luik hadden gevonden, wisten we nog niet dat we even later volledig vast zouden rijden in het Middeleeuwse stratenpatroon van Luik, dat bovendien stonk naar kolen stoken, naar bitumen opwarmen en petroleumkacheltjes, naar uitlaatgassen en waar je vlak langs de voordeuren kachelde waar smoezelige kindertjes op klompjes je slaperig nakeken.
Ik wilde maar zeggen dat het geen moderne reis was, zo’n reis waarbij je instapt en zoef, even later gedumpt wordt op je bestemming – van ‘onderweg’ had je niets gezien, of heel weinig, want de autowegen in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en verderop zijn met opzet zo aangelegd, dat de omringende landschappen vrijwel volledig met elkaar verwisselbaar zijn. Het kan zijn dat je geboekt hebt voor Barcelona maar zonder er veel van te merken in Tallinn aanbelandt. Of zo.
Wij vonden vooral dat het niet echt opschoot, toen, in 1960, zonder te beseffen dat we het voorrecht hadden de laatsten te zijn die mochten genieten van de romantiek van het reizen, en dat traagheid en ongewisheid omtrent de reisduur daar onmisbare onderdelen van waren.
Daar moest ik dus allemaal aan denken toen ik, komende vanuit Heerlen, links aanhield op de A79 zodat we op de juiste rijbaan van de A2 terecht kwamen en de onderste tunnel van de goednieuwe A2-tunnel indoken. Een decor als een film over Batman of Superman: een gapende mond met zes ogen, alles uitgevoerd in lichtgrijs beton. Dan een opvallend lange, langzaam slingerende tunnel en aan het eind was je Maastricht, de schuin staande flats, de armoeflats vlak langs de autoweg, het opschrift ‘Ich bin ein Berliner’ op de muur die het lawaai van de A2 vergeefs bij de flats weg had proberen te houden, en waar een humorist het woord ‘bol’ achter had gekalkt.
De hoge flat op het Oranjeplein waar vriend Robert ooit zijn kostelijke schilderijen van een dikke laag verf voorzag, die hadden we ook gemist, en de afrit naar de Kennedybrug, aan het eind waarvan ik zelfs ooit gewoond had – maar dan hadden we maar de bóvenste tunnel moeten nemen, net zo’n gapend gat met zes holle ogen in lichtgrijs.
De romantiek van het reizen is natuurlijk al lang naar de kloten, wat zeg ik, naar de pietgijs, als gevolg van de soms oprecht waanzinnige geluidswallen langs alle autowegen. Dit, dat stukje autoweg door Maastricht, was nog een van de weinige overgebleven plekken in Europa waar je de opwinding van het komende avontuur in je voelde opwellen.
Je mag in de tunnels maar 70 km per uur in rijden – trajectcontrole! – maar voor je het weet ben je erdoor, rechts nog net de gebouwen van ‘Maastricht University’ en dan verder, de tunnels van Luik en Lyon tegemoet.
Nou, gelukkig niet.
We moesten namelijk naar Gronsveld.
Daar bleek, net als in ons eigen dorp, carnaval in aantocht.
__________