Door Peter Stiekema
Het warmtegetal voor Nederland, gemeten tussen 1 april en eind september 2016, ligt aan de hoge kant. Volgens het KNMI in De Bilt eindigt het halfjaar met een warmtegetal van 113.9, waarmee het lente- en zomerhalfjaar op de negende plaats komt sinds de metingen in 1901 begonnen.
Voor de berekening van het warmtegetal worden de dagelijkse waarden boven 18 graden van de etmaalgemiddelde temperatuur in De Bilt tussen april en oktober opgeteld. Een dag met gemiddeld over 24 uur een temperatuur van 22.2 graden draagt dus 4.2 graden bij aan het warmtegetal. Is het etmaalgemiddelde 18,0 graden of lager dan levert die dag daar geen bijdrage aan. Met deze methode kan zowel tussentijds als achteraf de balans worden opgemaakt van de hoeveelheid warmte die de zomer oplevert. Al met al was, na en zeer aarzelend begin, de april-eind september-periode van 2016 warm. Vooral de tweede helft van augustus en september droegen hier veel aan bij.
Toch zijn er regionaal grote verschillen. Zo leverde het weerstation in Arcen (Noord-Limburg) een getal van 160.1 af, Maastricht 155, Eindhoven 152.9 en Volkel 131.7. Dat zijn tevens de vier warmste regio's van Nederland, maar het weer in De Bilt is voor het KNMI nu eenmaal de norm voor ons land. In de regel wordt een zomer met de term 'warm' gewaardeerd als het warmtegetal de 100 overstijgt.
De tegenhanger van het warmtegetal is het koudegetal, het Helmangetal, genoemd naar zijn bedenker. Daarbij worden alle vorstdagen in de periode tussen november en eind maart bij elkaar opgeteld, waarop de gemiddelde temperatuur negatief is. Een dag met een gemiddelde temperatuur van -2 graden levert dus twee punten op voor het helmangetal. De zachtste winter sinds 1901 was die van 2014, die 0 punten opleverde. Opvallend is, dat veel winters van de 21ste eeuw tot de zachtste sinds 1901 behoren. De opwarming van de aarde eist zijn tol, de schaatsen blijven, voor wat natuurijs betreft, steeds vaker in het vet.