Je mag gerust zeggen dat de vergelijking ongelooflijk scheef gaat, maar ik doe het toch maar: zo moeten ze de mensen zich hebben gevoeld die in de Tweede Wereldoorlog met onbekende bestemming per trein werden afgevoerd – zoals ik me de afgelopen week voelde in de snikhete drukte op de vaporetto’s in de lagune van Venetië. Mensenmenigte op mensenmenigte, ik zou overdrijven als ik zei dat ik de stad in zijn voegen hoorde kraken, maar het kwam daar wel heel dichtbij.
De afgelopen maanden zijn de laatste overgebleven autochtone Venetianen ietwat beverig en slecht ter been te hoop gelopen tegen de inmiddels volstrekt uit de hand gelopen toeristenstroom. Ze hebben zelfs gevraagd of het niet mogelijk was de vervoersdiensten voor inwoners en toeristen van elkaar te scheiden. Afgezien van de vraag of dat mogelijk is: de drukte zal er niet minder om worden.
De bevolking loopt ook te hoop tegen de cruiseschepen die dagelijks de stad tot een dwerg aan hun voeten maken en die met hun dof motorgerommel de toch al krakkemikkige fundamenten van de stad verder aantasten.
Maar het helpt natuurlijk allemaal niet. De voornaamste belangengroepering in de stad, de op het toerisme gebaseerde neringdoende middenstand, houdt zijn mond, althans in het openbaar, maar heeft twee handen en voeten in de pap bij de beslissende instanties en dus blijft alles zoals het is: men ziet het zelfs als een gouden toekomst als de toeristenstroom nog tweemaal zo groot wordt.
Ik moet er niet aan denken – de mooiste stad van de wereld helemaal verdwijnend achter een dikke vettige stroom in felle kleuren uitgevoerde dikke billen, borsten, petjes en rolkoffers. Pas als het seizoen van de acqua alta aanbreekt wordt de stroom van nature minder – en de gezichten van de middenstanders langer.
De situatie was wellicht uitzonderlijk, doordat de temperaturen zelfs voor Italiaanse verhoudingen ongewoon hoog waren. Hetgeen zelfs tot gevolg had dat ik, na zestig jaar bezoeken aan de stad, voor het eerst vies water rook.
Ondertussen, in de rest van Italië.
In een winkel, waar ik met de pinpas betaal, zeg ik, altijd bereid tot het verschaffen van informatie, dat wij in Nederland thans contactloos kunnen betalen, tot 25 euro zelfs zonder PIN. De winkelier hoort het hoofdschuddend aan. Hij vindt het nog normaal dat ónder 25 euro niet eens gepind mág worden, dat hij twéé apparaten moet gebruiken om een pinbetaling in ontvangst te nemen, waarbij hij zelf de kaart inbrengt – er zijn zelfs nog apparaten in omloop die van de klant een betaalpas eisen met een magneetstrip in plaats van een chip. Zo heb ik de afgelopen weken tweemaal vergeefs aangelegd bij een automatisch tankstation: mijn chipkaart werd er niet herkend, want geen magneetstrip.
Op de camping van het Lido di Venezia is men trots dat men er tegenwoordig WiFi heeft. Tot twee jaar geleden werd ik voor internet verwezen naar een café, een kilometer of drie verderop, waar ze voortreffelijke koffie serveren, daar niet van – maar hee, een internetcafé was wel heel erg 1995.
Intussen zie je daar en op vrijwel alle campings in Italië nog dat beeld: je moet op een bankje bij de receptie gaan zitten om überhaupt te merken dat er WiFi is, en je moet ervoor betalen, bijvoorbeeld zes euro voor 24 uur, eenmaal gestart is het aftellen niet te stoppen. De kwaliteit van de verbinding is belabberd, valt voortdurend uit, enzovoort.
Ja, ik hoor het je zeggen: dan maar geen internet – en je telefoonabonnement dan? Kun je toch mooi mee internetten.
Heb ik ook gedaan. Ik wacht dan ook met angst en vreze de rekening af van de mobiele telefoon.
En toch.
We maken een boottochtje op de Adriatische Zee, inclusief een bezoek aan enkele zoute moerassen in de Podelta, inclusief ook de lunch onderweg.
We zijn de enige buitenlanders tijdens de reis, met verder een stuk of vijfentwintig Italianen. Ongevraagd hebben ze gezorgd voor een taxi naar de boot – twintig kilometer van de camping, en terug – en voor iemand die voldoende Engels spreekt om ons te informeren over het gebodene.
In een piepklein keukentje aan boord wordt een maaltijd bereid die relatief formidabel genoemd mag worden. De boot ligt aangemeerd in het zoute moeras, de reigers en aalscholvers vliegen je om de oren om nog te zwijgen van de meeuwen.
Een bordje spaghetti met mosselen en tomaten, gefrituurde sardientjes, gefrituurde inktvis, gefrituurde garnalen, zoveel als je maar wilt en op kunt en dat geldt ook voor witte wijn, water en brood.
Het wordt nog heel erg gezellig aan boord, de Italianen zijn ongevraagd behulpzaam, vriendelijk en bereid tot inhoudelijk interessante conversatie.
Zweterig, ja, veel te druk, ja, ouderwets en conservatief, ook.
Maar wat een mooi land en wat een aardige mensen.
_______