De Rozenstraat in Nijmegen – hij bestaat nog maar ik zag net dat er inmiddels typische jarenzeventighuizen staan. Een straat langs het spoor naar Den Bosch, terzijde van de Graafseweg. Ik herinner me vagelijk dat er geen plaveisel was en het gerucht ging dat de mensen die in de lage vervallen huisjes woonden zelfs geen riolering hadden.
Bij liefhebbers van keiharde rockmuziek is het misschien bekend dat de gebroeders Van Halen in de Nijmeegse Rozenstraat gewoond hadden alvorens te verkassen naar Los Angeles teneinde daar wereldberoemd te worden. Ik heb ze nog wel eens gesproken toen ze wel in Amsterdam waren beland, maar om een mij sindsdien ontschoten reden niet doorreisden naar Limburg voor een optreden op Pinkpop. Op hun hotelkamer in het Marriott Hotel converseerden we nog een ogenblik vanuit onze totaal verschillende werelden met elkaar – maar hun Nimweegs dialect was nog dik in orde. Klinkt goed, met een zwaar Amerikaans accent.
Ook in de Rozenstraat woonde Jan R., maar die was geen gitarist, en al helemaal niet wereldberoemd. Hij werkte een tijdlang bij het terrazzobedrijf van mijn vader, als schuurder, een beroep dat inmiddels niet meer bestaat, althans niet in de vorm waarin het eeuwenlang bestond, dus ook nog in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw. De eindeloos over het gegoten oppervlak van een terrazzovloer of –aanrecht heen en weer geschoven carborundumsteen, hét instrument van de klassieke terrazzoschuurder, is vanaf de jaren zestig vervangen door een elektrische of met een benzinemotor – Briggs and Stratton – uitgeruste schuurmachine. Hier zie je enkele fraaie voorbeelden.
Jan was een grage maar zeer trage prater. Ik heb vóór hem en na hem nooit meer iemand meegemaakt die zo traag sprak, met een vergelijkbare omhaal van grotendeels overbodige woorden.
Ik zal even een voorbeeld geven, daarna kunnen jullie weer, met gebogen hoofd peinzend, naar huis wandelen:
‘Ik seg tigge die kerel, ik zeg tiggenum: da duuj ik nie.
Toen seitie tigge mien, hij seit tigge mien: weröm duuj je da nie?
Ik seg tigge die kerel, ik seg tiggenum: al däöröm duuj ik da nie.’
Merk op dat dit drie volstrekt zinledige regels zijn, of je zou de barmhartigheid moeten hebben om te concluderen dat Jan in ieder geval een standvastig karakter gehad moet hebben. Moet hebben gehad, want hij is natuurlijk al lang dood: het was vies en vaak stoffig werk dat hij deed, hij had eeuwig een peuk in het gezicht hangen en hij was in 1950 al tegen de zestig jaar oud.
Hij heeft niet zo gek lang bij mijn vader gewerkt.
Mijn vader was een zachtaardige man die niet graag mensen ontsloeg.
Maar soms kon het ook echt te langdradig worden.
________