Mijn moeder was gek op huispersoneel. De kapster en de naaister aan huis heb ik al behandeld – nu zijn de poetsvrouwen aan de beurt. Volgens mij is ‘poetsvrouwen’ en Zuid-Limburgs woord, in Nijmegen heetten ze werkster of zelfs ‘de hit’. Er was ook een wasvrouw, mevrouw L., maar daarover wellicht een andere keer. Als ik er op terugkijk moet ik tot de conclusie komen dat mijn moeder in haar piepkleine woninkje aan de Nijmeegse Thijmstraat een staat voerde die meer bij haar paste dan ze zich kon veroorloven. Ik denk dat ze in Nijmegen vonden dat ze het ‘hoog in de kop’ had.
Ik herinner me twee werksters – mevrouw P., die zich verdeed door op een sombere wintermiddag van de spoorbrug te springen.
En Annie B.
Ik weet niet eens meer zeker of ze wel Annie heette, wij noemden haar altijd ‘juffrouw B.’ Ze woonde in een zijstraat van de Thijmstraat in het Nijmeegse Willemskwartier, en dan was je, althans in de ogen van mijn moeder, echt iets minder. Wanneer je er het lemma ‘Willemskwartier’ op de onvolprezen site noviomagus.nl op naslaat kun je, af te meten aan de beroepen die in omliggende straten door de huurder (altijd een man) werden uitgeoefend, dat ‘standsverschil’ niet terugvinden, al kwamen de werksters van mijn moeder onveranderlijk uit een van de zijstraten van de Thijmstraat.
Cees B. – de echtgenoot van Annie, wij noemden hem Kees, maar op noviomagus.nl staat als voorletter een C vermeld – had een bult. O sorry, een bochel – een spectaculair gevolg van de scheefgroei van de ruggengraat, tegenwoordig keurig scoliose geheten en vrijwel uit het straatbeeld verdwenen. De medische wetenschap heeft de noodlottige neiging de spectaculairste lichaamskenmerken te verhelpen, maar dit terzijde.
Annie had een eigen eufemisme voor dit lichaamskenmerk: ze noemde het ‘een verhoging’.
Cees staat te boek als ‘schilder’, een moeilijk vak voor iemand met een bochel, maar je moet na zestig, zeventig jaar niet over details beginnen te zeuren.
Juffrouw B. poetste voorbeeldig, begreep ik – mijzelf zou dat nooit zijn opgevallen, een deel van de tijd die ze in onze woning al poetsend doorbracht, was ik bovendien uithuizig wegens eerste oefening in het kader van de militaire dienstplicht.
Cees was een grappenmaker van het foute soort. Zijn favoriete grap: hij vroeg aan een argeloze voorbijganger ‘ben je uitgeslapen?’ Als het slachtoffer bevestigend antwoordde, zei hij: ‘dan kun je je bed verkopen’. Hij kon deze grap eindeloos herhalen. Het was natuurlijk ook de tijd dat een jarenlang beslapen bed via een Verkennertje in de krant nog wel eens een paar gulden kon opbrengen.
Cees had in de buurt één belangrijke sociale functie: hij ging wekelijks naar Kranenburg in Duitsland, waar hij voor de halve buurt de formulieren voor de Duitse Lotto haalde en wegbracht.
Mijn vader zat elke zaterdagavond, natuurlijk ‘wie immer ohne Gewähr’, voor de tv te wachten op de trekking en voorspelde dan wat hij ging doen als hij de hoofdprijs had gewonnen: elk van zijn kinderen honderdduizend gulden en hij voor zichzelf een nieuwe Opel met een 6-cylindermotor. Hij heeft het altijd bij zijn tweedehandse Opel Rekord stationcar moeten houden.
Ik dwaal nu wel erg af.
Annie had dan wel geen bochel, maar een gezicht als een bloemkool. Ik weet het, het is onaardig voor deze zachtaardige vrouw, maar het is echt een zeer treffende omschrijving.
Zij en Cees waren op gevorderde leeftijd, ik neem aan na hun veertigste, aan elkaar gekoppeld. Zij hield echt van hem, hij was vooral trots dat hij nog zo’n nette vrouw in de wacht had gesleept, met een beetje hulp van buiten.
Annie’s grote verdriet was dat ze geen kinderen had.
Ze vond enige compensatie in speelfilms op de televisie. Die vond ze prachtig, op één voorwaarde: ‘Als er maar een kind in voorkomt.’
_________