Het is vandaag de eerste dag van de honderdjarige Vierdaagse van Nijmegen en omdat ik nog altijd een Nijmegenaar ben (al is burgemeester Bruls mijn vader niet. Hint: Turkije) en tweemaal de Vierdaagse liep, moet ik hier nog even met de billen bloot. Ik hoop dat u begrijpt: in overdrachtelijke zin.
Want er ging nogal wat mis, destijds.
De eerste keer was in juli 1953, toen ik lid was van de Wandelclub Externen Canisius College (er was ook een WICC). Ik was veruit het jongste lid van die club en misschien ook wel de jongste van die hele Vierdaagse, zeker onder degenen die veertig kilometer per dag liepen. Ik was veertien jaar (nou ja, ik zou in november 15 worden); mijn club liep dagelijks veertig kilometer en je moest daar minimaal zestien jaar voor zijn en dus moest ik smokkelen.
Bij de keuring (keuren ze nog steeds?) loog ik dan ook dat ik zeventien jaar was, niemand die verder ergens naar vroeg en ik liep de Vierdaagse vlot uit.
Vijf jaar later was het wederom raak. Ik hoefde niet te liegen want ik was dienstplichtig soldaat en liep dus gewoon veertig kilometer, waar een ‘beloning’ in de vorm van twee dagen ‘prestatieverlof’ tegenover stond – zelfs voor minder zou je een moord begaan.
In 1953 hadden we niet bovenmatig getraind, maar komaan, je had grote voeten en je woog een kilo of vijftig, dus je liep niet, je vloog.
In 1958 was dat allemaal veranderd. Je naderde de negentig kilo, wegens ‘goed eten’ onder de wapenen, je liep op schoenen die gemaakt waren van karton dat onder invloed van zweet keihard was geworden en waarvan de vouwen in je voeten sneden, je had twee patroontassen op je buik, elk gevuld met een baksteen en op je rug had je een ‘pukkel’ die ook gevuld was met iets dat je niet nodig had – de ravitaillering was op een andere manier geregeld. Samen moest dat tien kilo wegen en daar kwam dan ook nog de Garand M1 bij, een ouderwets Amerikaans geweer van een kilo of vier dat op zijn beurt in je schouders sneed. Dat laatste kon tamelijk effectief verzacht worden door het gebruik van het toenmalige Nefa damesverband. Mede-soldaten die goed waren in ‘ritselen’ hadden een stengun te pakken weten te krijgen, of een pistool. Die waren wat lichter en handiger.
En je had nauwelijks getraind. Training moest namelijk na de dienst, en we liepen dus nogal halfhartig een paar kilometer rond de Johannes Postkazerne in Steenwijkerwold en voor de rest zagen we wel. Je deed het voor die twee dagen verlof, niet voor de prestatie.
En dus liepen we de eerste dag vrij goed, maar met een verbijsterende oogst aan blaren, de twee dag (de moeilijkste) hompelde je weer veertig kilometer – de Nederlandse krijgsmacht ging een beetje verschut – de derde dag was het nog erger en op de vierde dronk ik zoveel cola dat ik bijna van de pontonbrug over de Maas bij Cuyk viel en even later in de uiterwaarden op een brancard zout zat te eten.
Het ritueel op bevel van de commanderende officier omdraaien op de St Annastraat in Nijmegen (toen godlof nog niet Via Gladiola) en een stukje teruglopen en weer omdraaien in de goede richting verliep wonderwel goed, waarna opeens mijn zus opdook, die me een bos, jawel, gladiolen in de hand drukte en een EP’tje met muziek van Marian McPartland (‘I hear music’).
Ik kreeg dus twee medailles, die nog een tijdje in een laatje lagen in mijn ouderlijk huis. Beide zijn al heel lang spoorloos. Het EP’tje ook.
Zijn er nog vragen?
Nee? Dacht ik al.
Dan was dit echt de laatste keer dat ik wat te zeuren heb over de Vierdaagse.
_______