Toen ik in 1967 door kersverse collega’s in Heerlen werd meegetroond naar Café Bijsmans in de Akerstraat kostte het bier er 25 guldencents per glas, snorde een gezellige potkachel (in mijn herinnering: maar het moet zomer zijn geweest en dan was de potkachel opgeborgen). Terzijde stond de kastelein, inderdaad Bijsmans geheten, achter een kleine zinc en tapte één soort bier.
Korte tijd later kwam ik erachter dat ik hier niet alleen was terechtgekomen in een kroeg die sinds de achttiende eeuw (men zegt 1722) geen wijzigingen van betekenis had doorgemaakt. Daar werd carnaval gevierd zonder dat het café drastisch omgebouwd moest worden, zoals andere tenten, er was géén geluidsinstallatie, zodat je zelf moest zingen – hoogstens werd er korte tijd op de maat gezongen als beroepscarnavalist Huub Oostwegel binnenkwam met een grote trom.
Buiten carnaval was een rustig goed gesprek de belangrijkste mogelijkheid, waar door journalisten, dichters, priesterstudenten en kunstschilders gretig gebruik van werd gemaakt voor het opzetten van een degelijke boom. Een línkse boom, want rechts hield toen nog zijn domme bek.
En het was veel meer.
Het personeel van het café bestond uit leden van de familie Bijsmans. De namen ben ik helaas kwijt geraakt; een van de zonen was er de baas, zijn ouders en enkele tantes zwaaiden er feitelijk de scepter en zorgden ook dat de bezoekers zich gedroegen. Een van de tantes, ik meen dat ze Berta heette, ze zag er althans zo uit, zag dat als een serieuze taak – zo sprak zij geregeld spectaculair zoenende stelletjes afkeurend aan; de tante wist dat ze niet met elkaar getrouwd waren maar wel allebei met iemand anders. Dat we midden in het tijdperk van de partnerruil stonden, dat had de tante uiteraard niet gehoord, of willen horen.
Nergens anders waren kleine kinderen meer welkom dan bij Bijsmans, ze mochten er bijna alles.
Het café bevond zich op nog geen honderd meter van de redactie van de krant, het kreeg daardoor als vanzelf de titel ‘het bijskantoor’, en met name na 1972, toen de Amsterdammer Walter Padberg zijn intrede had gedaan op de redactie, werden het ochtendoverleg van de redactie daarheen verlegd. Het kwam helaas vaak voor dat er bij dat overleg zoveel ‘kopjes soep met schuim’ werden genuttigd dat een aantal redacteuren de terugwandeling naar de redactie bezwaarlijk vonden en de zitting voortzetten (soms tot de volgende ochtend een uur of 9, als ze inmiddels waren verhuisd naar Café De Benelux te Vroenhoven, België.) Een en ander werd nog aanzienlijk opgevrolijkt door het feit dat de aanwezigheid van een lid van directie en/of hoofdredactie in het café betekende dat het bier gratis was.
Drie, misschien wel vier dingen zijn, op verschillende tijdstippen in de afgelopen vijftig jaar, de eerste tekenen van de teloorgang van Bijsmans geweest. Daar was ten eerste de keer toen de, net die dag op staande voet ontslagen directeur/hoofdredacteur, nogal beschonken, een van zijn oraties afstak, staande aan de zinc. De oude heer Bijsmans, die er eerder uitzag als de koster van een niet erg lekker lopende kerk, had inmiddels vernomen dat de man die de jaren daarvoor zonder morren gigantische achterstallige rekeningen had betaald, inmiddels was uitgerangeerd en hij dus gemakkelijk kon zeggen: ‘Meneer Van Neerven, gaat u toch schreeuwen in uw eigen bedrijf.’
Van meer betekenis was de echtgenote van de zoon van deze oude heer. Ze was een Sardijnse, genaamd Assunta, geliefd bij land en volk, hoewel ze wel onder haar bijnaam Aswoensdag geleden moet hebben. Zij vond het hele caféleven maar niks, wilde wellicht iets knussers met gezellig samen met zijn tweetjes op de bank en maakte dat de zoon, haar man, er de brui aan gaf. Hij werd, meen ik, gemeente-ambtenaar en het café ging over in handen van mensen buiten de familie.
Ook gezellig, maar anders.
Net als veel andere veranderde tijden, die schreeuwden om keiharde muziek, om meer ruimte, om meer soorten bier, om hapjes bij de drank, zelfs om kleine maaltijden. Er kwamen ‘speciaalbieren’, die dan wel meteen twintig keer zo duur waren als die van 1967, er kwam een ‘gelagkamer’. De naam werd Herbergh Bijsmans, een dodelijke vergissing. Kortom, er werd aansluiting gezocht bij succesvolle nieuwe ‘formules’, de aandacht werd verlegd naar ‘de jeugd’. De zwemclub, de volleybalclub, de kaarters, de spaarclub, die verlieten geruisloos het pand.
Net als Dubbeltje, een klein mannetje met zin in veel bier, en een zekere Wiuddershoven die permanent beschonken was en met het hoofd schuin links omhoog mompelend met God sprak.
Er moest dus sfeer komen, terwijl de kracht van Bijsmans juist was dat het sfeerloos was, met die familie die er allesbehalve uitzag als uitbaters van een goed opbrengend café: de klanten brachten de sfeer zelf mee.
Ik ben er sinds het midden van de jaren zeventig (pardon) nog maar sporadisch geweest. Het was een café geworden waarvan er in Heerlen minstens twintig zijn. Sommige zelfs met een gezellig terras.
En nu lees ik in de krant dat het ermee ophoudt. De uitbater kan de huur niet meer opbrengen.
Klinkt ook veel te modern.
_________