Zoals ik reeds zeide: ik zat dus een vijf kwartier op een bankje in de ingang van het instituut Psychology en Neuroscience van de Maastrichtse Universiteit, te wachten op iets dat maar niet kwam opdagen – terwijl er van alles voorbijkwam.
Vooral vrouwen, in de leeftijd van een jaar of achttien tot tegen de zestig. De categorie tieners en twintigers was uiteraard ver in de meerderheid, dat zal je niet verwonderen op een universiteit.
Jonge mannen waren er ook. Heel weinig, en maar goed ook, want hoe die er tegenwoordig uitzien, ongelooflijk. Ik mag zelf ook graag in oude vodden rondhobbelen, maar hé, ik ben bijna tachtig jaar en ik doe het vrijwel uitsluitend thuis, en zeker als ik terrassen en dakgoten moet schoonmaken of planten verpotten.
Daarginds in Maastricht Randwyck, daar sjokten ze, meer levensmoe dan wat anders, in die vodden rond, aan de achterzijde afgewerkt met een enorme rugzak. Vermoedelijk is hun studie zo duur en hun inkomen zo klein, dat ze overnachten in de in die zak opgevouwen kartonnen doos, neer te zetten in een verlaten weiland richting Gronsveld.
Tot nu toe kun je dit stukje beschouwen als een afleidingsmanoeuvre, maar als je me een beetje kent, heb je de bedoeling allang door: ik wilde het hebben over de uiterlijke verschijning van het massaal heen weer lopende vrouwelijk deel van het mensdom.
Ongeveer honderd procent heeft hetzelfde aan: een nauwsluitende broek, meestal van denim. Daaronder weer een variëteit van schoeisel, zoals lompe laarzen, lompe gympen of schoenen met lompe halfhoge kloshakken.
De broeken verraden alles.
Te korte benen. Te dikke benen. Te dikke dijen. Te dunne dijen. Thigh gaps. X-benen. O-benen. Klutsknieën. En ja, dikke konten. Hangkonten. Rijbroekdijen.
Een klein percentage godinnen kan daartussen koninklijk voorbijschrijden, met slanke, welgevormde extra lange benen met daaronder elegant smalle schoenen met een bescheiden hakje – ze zijn zich duidelijk bewust vanh het onderscheid met de rest van het gepeupel.
En niemand die in de gaten heeft dat vrijwel iedereen voor paal loopt.
Ik verwonder me daar vaak over, niet alleen op de universiteit maar overal elders ook.
Ik moet vaststellen dat al die vrouwen óf voor de spiegel niet zien wat er aan de hand is, en/of zich daar geen bal van aantrekken, of nooit in de spiegel kijken omdat ze weten aan te hebben wat tegenwoordig het uniform is; of een heel andere, wellicht betere smaak hebben dan ik.
Maar wonderlijk blijft het.
Een uurtje in de hal van Psychology en Neuroscience is voldoende om te beseffen: de mens individualiseert maar blijft een kuddedier.
Waarna ik op mijn doje akkertje naar de trein hobbel en daar iedereen razendsnel op de telefoon zie whatsappen.
Maar dat zei ik al.
_______