Nu mijn hele familie is uitgestorven is de verleiding groot om een paar enorm gefantaseerde verhalen over mijn jeugdjaren op te hangen.
Maar waarom zou ik, als de werkelijkheid al bizar genoeg is?
Zo deed in die uitgestortven familie bijvoorbeeld het volgende verhaal de ronde: ik was vijftien of zestien jaar en op een middag was ik alleen thuis en ik moest studeren. Ik had, als gewoonlijk keihard een LP aan. Ik denk dat het Earl Bostic was, met Flamingo maar het kan evengoed Semper fidelis van John Philip Sousa zijn geweest.
Hoe dan ook: ik vond de herrie op een gegeven moment niet meer te harden, pakte een stoel en ging met mijn boeken achter in de tuin zitten, zodat ik de keiharde muziek op een beschaafd niveau kon beluisteren. Wat is daar tegen, eigenlijk? Maar ze vonden het dus een hilarisch verhaal dat me nu al meer dan zestig jaar achtervolgt. (Ja, nu niet meer, want niemand die het buiten mij meemaakte is nog in leven.)
Ondanks een berg van honderden LP’s, honderden CD’s, tientallen GB’s aan geripte en gedownloade muziek zit ik tegenwoordig graag in stilte in de werkkamer een beetje in algemene zin voor me uit te typen, een beroepsdeformatie opgelopen in vijftig jaar journalist spelen.
Wat niet veranderd is: het raadsel muziek. Ik kan me absoluut geen voorstelling vormen van hoe iemand iets kan componeren, bijvoorbeeld. De enige muziek die in me opwelt is ooit door iemand gecomponeerd, als ik al iets nieuws zou neuriën zou ik denken: wacht even, wat is dat? Nooit van gehoord, kan niet kloppen. Kortom: een ook al lang dode collega liet zich ooit ontvallen dat ik een reproducerend talent was, en hoezeer me dat ook stak: het zou best wel eens waar kunnen zijn.
Maar dan.
Iemand die de dwarsfluit blaast, de piano speelt, aan de harmonica trekt, is als het even kan ook een reproducerend talent – maar ook dat ben ik dus niet. Ik zit in stille verbijstering te kijken en te luisteren naar musici – vooral degenen die ook nog eens een compleet pianoconcert van Rachmaninov uit het hoofd spelen – ik kan er op geen enkele manier bij dat zij dat zo maar doen; ik kan me zelfs niet voorstellen hoe je zoiets léért.
En toch hoor ik het enorme verschil tussen de Tweede Wals uit de Jazz Suite van Sjostakowitsj van Riccardo Chailly en het Concertgebouworkest, tegenover André Rieu’s versie.
En ik ben echt een groot liefhebber van muziek. Van heel veel jazz, van wereldmuziek – Rai, Klezmer, Oost-Europees, Indiaas – van de Beatles, Rolling Stones, Miles Davis, David Brubeck, Fazil Say, Jefferson Airplane, Barber, Glass, Strawinsky, Prokofiev, Piazzolla, Bach, Vivaldi, American Songbook – ik kan wel uren blijven opsommen; ik ben een vaste klant van Podium Witteman op zondagmiddag, het Prinsengrachtconcert, de Proms, het Nieuwjaarsconcert (‘Tiete kont, tiete kont’ etc) gewoon de 1812 Festival Ouverture beluisteren, mits er echte kerkklokken en kanonnen te pas komen; maar ook subtiele pianostukken van Ravel, Debussy en Satie, strijkkwartetten van Beethoven en Bartok, ik kan het Vioolconcert van Beethoven en het pianoconcert van Grieg keihard meebrullen en desgewenst luchtdirigeren. Ik mag in de auto graag luisteren naar Radio 4 en nog meer naar Klara.
Het stopt eigenlijk pas bij de coloratuursopraan, dat is me een beetje te kunstmatig.
Maar ik zou zo graag eens iets componeren.
Of ‘boer er ligt een kip in het water’ spelen op de piano.
Want zelfs dat gaat mijn vermogen ver te boven.
_________