Twee uitdrukkingen, nee drie zijn voortaan verboden, in het kader van de taalterrorismebestrijding: 1. ‘Hier heb ik geen woorden voor’ (gevolgd door een onstuitbare woordenstroom) en 2. ‘Het komt wel erg dichtbij nu’. Die laatste opmerking is de interessantste. De sprekerd beschouwt zichzelf als het middelpunt van de wereld en realiseert zich bijvoorbeeld niet dat het voor de meeste mensen op de wereld helemaal niet dichtbij is, en voor de slachtoffers te dichtbij.
Wie ook weinig woorden nodig heeft is koning Filip van België, die bovengenoemde frasen in 67 seconden te berde wist te brengen en het daarna aan de eigen kinderen ging vertellen; Mark Rutte doet helemaal geen moeite maar leest gewoon het papiertje voor van Charlie Hebdo en Parijs 13 november.
En inderdaad, dan zijn we bij nummer 3. ‘Hoe vertel ik het aan mijn kinderen’. Vroeger, ja vroeger, toen de kinderen nog geen mobiele telefoon hadden waarop je de ongecensureerde beelden live kunt volgen, toen had je kunnen besluiten: ik vertel het ze gewoon helemaal níet. Of ik vertel het in nuchtere bewoordingen. Dat kan nu ook nog. Niet huilen of jammeren, geen ongefundeerde beschuldigingen schreeuwen maar gewoon vertellen dat er mensen zo gek en dom zijn om zelfmoord te plegen tussen een heleboel andere mensen. Punt. Probeer wel die ongecensureerde filmpjes en foto’s weg te houden, want dan komt het voor kinderen ‘wel akelig dichtbij’. Overweeg alsnog de mobiele telefoons te vervangen door een beeldloze kolengestookte Nokia.
Kinderen tot een jaar of twaalf hebben namelijk de geweldige eigenschap dat ze er zelf ook nuchter tegenaan kunnen kijken. Ze zijn van nature moedig (ze kunnen ook nog niet doodgaan) en ze hebben meestal wel iets anders aan hun hoofd, altijd iets dat ‘heel dichtbij’ is. De bijpassende knallen zien zij overwegend positief.
Ik was vijf jaar toen het centrum van de stad waar ik woonde, Nijmegen, door een flink eskader Amerikaanse bommenwerpers werd platgebombardeerd. Het Mariabeeldje op een console in de woonkamer van het huis aan de Thijmstraat stond hevig te springen, met mijn moeder er snikkend onder, terwijl een enorm gedaver klonk en de grond golfde onder onze voeten. Maanden later betrokken we de kelder onder het huis terwijl even verderop een enorme batterij zware houwitsers de Betuwe, of Arnhem, daar wil ik vanaf zijn, onder vuur nam, wekenlang, in mijn herinnering. Ik vond het prachtig en legde mijn hevig bibberende moeder uit wat ik technisch over te weten was gekomen. (Ik was nog altijd niet helemaal zes jaar).
Zelf geloof ik dat verhaal niet helemaal, maar toen er nog iemand van mijn familie leefde, werd het lange tijd als rotsvaste waarheid verkondigd. Maar ik weet heel zeker dat kinderen rampspoed totaal anders beleven dan volwassenen – wie tegenwoordig ook enig affectparasitisme niet vreemd is, trouwens, als u mij een kritische opmerking toestaat.
Hoe dan ook: ik vond het interessant, wat er gebeurde. Beter kan ik het niet samenvatten.
Kortom: Je suis Manneken Puis.
______