Soms denk ik wel eens aan onopgeloste ontmoetingen uit het verleden. Dat mede doordat ik erg veel verleden heb, zeker als je het vergelijkt met mijn toekomst. En over de toekomst laat zich weinig anders vertellen dat je daarin allerlei in toenemende mate onoplosbare ziektes oploopt;
en dan komt de dokter met de grote spuit
en huppekee, spuit het hele verhaaltje uit.
Zo denk ik nog wel eens aan een kort verblijf op de camping in de buurt van Cremona in Noord-Italië, alweer zo’n tien jaar geleden. De camping stond in geen enkel boek en dat was geen wonder: het was er een zootje en in de campingbar met terras wemelde het de hele dag van de bewoners uit de buurt die ’s morgens om negen uur al lustig aan het lokale drankje gingen; het heette rabosella, een goedkope roze wijn met een gul gehalte aan alcohol.
Zowel de lunch als het diner waren zelf ook behoorlijk gul, mede als compensatie voor de kwaliteit, want ze zeggen wel dat ze in Italië het eten hebben uitgevonden, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook overal lékker eten is. Het was veel, en daar ging het maar om, als je een stevige slok op had.
‘Stasera si balla,’ zei de uitbaatster op de tweede ochtend en aangezien het Italiaans een eenvoudige taal is, wisten we meteen hoe laat het was: ‘Vanavond dansen.’
Gelukkig had ik de dansschoenen bij me en na het diner, om een uurtje of tien dus, gingen de beentjes van de vloer, op de klanken van een compleet live orkest, dat bestond uit één jongeman met heel veel lawaaimakende apparatuur. Intussen nam ook een onbekrompen schenken een aanvang, zoals Gerard Reve zou hebben opgemerkt.
Ik raakte al snel in gesprek en aan de dans met Giusi, een vrouw van omstreeks 35 jaar, die in de buurt woonde en langs haar neus weg tegen me zei: ‘Mijn man is Napolitaan.’ Voor wie vaker in Italië komt, is dat het signaal voor de gewaarschuwde man om voor twee te tellen. De betrokkene was ook aanwezig, geen danseur, geen causeur ook – dan kon hij er niet bij hebben, bij het zo nors mogelijk in de gaten houden van de activiteiten van zijn echtgenote.
Moe maar voldaan gingen Giusi en ik zitten, tot opluchting van Djamila, die niks kon met die Napolitaan naast haar, mede omdat haar Italiaans vrijwel nul is.
Of we de volgende dag in huize Giusi kwamen eten? Een verrassende uitnodiging. Ik keek schuins uit een ooghoek naar de Napolitaan die gewoon nors bleef kijken. Zeker als je hem vergeleek met de behoorlijk jolige Giusi.
We spraken af dat ze ons omstreeks acht uur de volgende avond zouden komen ophalen en gingen twee aan twee ons weegs.
De volgende avond om kwart voor acht zaten we alweer in het restaurant van de camping te wachten, maar jullie raden het natuurlijk al: al wie er kwam opdagen, niet Giusi noch haar Napolitaan.
Tot onze opluchting.
Want overdag hadden we, bij onze wandeling door de prachtige stad Cremona en een uurtje doezelen in de late herfstzon, overwogen wat ons eventueel te wachten kon staan.
Ik som even op: vies eten, ruzie, eventueel sláánde ruzie tussen de echtelieden wegens onenigheid aangaande de uitnodiging; vergiftiging, smeekbeden om geld wegens gokschulden, verkrachting, regelrechte beroving, krachtig kerven met scherpe messen, waarna we uit het raam op vier- of zeshoog zouden worden geworpen, aldus in een toestand gerakend waarvoor we thuis nog wel een plausibele verklaring zouden moeten proberen te geven.
Maar niks. We keken elkaar een héél klein beetje spijtig aan, en gingen toen maar de stad in. We aten wat, dronken nog een glaasje, genoten wandelend over verlaten pleinen en straten van de laatste zomerse nachtwarmte. Hoe zeg je zoiets.
En vertrokken de volgende morgen naar huis.
Tijdens het laatste stukje van de oprit naar de Gotthardtunnel begon het zachtjes te sneeuwen.
Maar soms denk ik nog wel eens: wat zou ertussen gekomen zijn?
________