Het laatste boek dat de gisteren overleden Italiaanse geleerde en romanschrijver Umberto Eco (84) schreef, verscheen een jaar geleden en was in zijn oeuvre een buitenbeentje: Het nulnummer (Numero Zero). Menige recensent vermoedde dat dit boek gevolgd zou worden door werken die meer dan het overige oeuvre van Eco betrekking zou hebben op de Italiaanse politiek – toch vaak ook het toneel van absurdisme en zwarte magie.
Eco, viel me vorig jaar op, was ook een beetje een ijdeltuit. De foto van Eco die achterop het boek staat is een foto van een jeugdige vijftiger, niet van de oude en – verwijt hem het eens – enigszins afgeleefde en dikgeworden grijsaard die hij was geworden toen dat boek het licht zag. Kijk ook maar eens naar alle portretten die op Google te vinden zijn: de meeste dateren van minstens twintig jaar geleden.
Korte inhoud van Numero Zero: een rijke man betaalt een nieuw samengeraapte redactie, bestaande uit het type schilderachtige journalisten zoals ik die vooral in de jaren zestig van de vorige eeuw overal in het vak tegenkwam, om een krant te gaan maken die uitsluitend gaat over niks (lees: de onderwerpen van RTL Boulevard) en zich vooral niet tegen de politiek aan bemoeit. Dat verhindert niet dat er door diezelfde redactie driftig gegraven wordt in allerlei broodje-aapverhalen, zoals dat over Mussolini die niet in 1945 is vermoord maar nog jaren daarna een belangrijk deel van de Italiaanse geschiedenis is blijven bepalen. Alsof die krant niet al lang in veelvoud in Italië en in de rest van de wereld bestaat. Een boek vol scherp sarcasme en superieure humor.
Voor lezers van oa. Espresso was bemoeienis van Eco met de Italiaanse politiek niets nieuws: in bundeltjes als Diario Minimo en La Bustina di Minerva zijn columns opgenomen die er bepaald niet om liegen.
Eco had een carrière die ik ook wel had willen hebben. Een en al geschiedenis, linguïstiek, filosofie. Tientallen uitgaven van hoog zeergeleerd gehalte. Intussen ook schrijver van prachtige artikelen voor Repubblica en Espresso, uitgever bij Bompiani (die hij als schrijver trouw bleef), bezitter van een reusachtige boekenkast met naar verluidt dertigduizend boeken en uiteraard schrijver van zeven romans die niet onopgemerkt bleven. Voor een belangrijk deel boeken die zich afspelen tegen de (meestal sterk versluierde) achtergrond van een absurd land: het moderne Italië.
Met Il Nome della Rosa schiep hij een geheel nieuw genre waarin inmiddels een absurd aantal boeken is verschenen (Denk aan Dan Brown).
Il pendo di Foucault, l’Isola del giorno prima, La Misteriosa Fiamma della Regina Loana, Baudolino, Il Cimitero di Praga, Numero Zero – allemaal romans die blijk geven van een intense belangstelling voor uiteenlopende zaken als esoterisme, zwarte magie, vrijmetselarij, mythen en sagen uit de oudheid, kabbalisme – maar ook stripverhalen (die hem in de oorlogsjaren veel troost boden) en de verloedering van de Italiaanse journalistiek, mede onder invloed van Silvio Berlusconi, maar niet onder invloed van hem alleen. Dat laatste dus vooral in Numero Zero.
Het is eigenlijk een klein oeuvre, Eco liet zich kennelijk niet opjagen door een uitgever die ook aan het laatste snippertje onzin van een schrijver iets denkt te kunnen verdienen. Ondanks dat de boeken die wel uitkwamen gebaseerd waren op min of meer duistere wetenschap waar maar weinig mensen zich in verdiept hebben, haalde hij forse oplagen. Zijn boeken werden in vele talen vertaald.
Het meest heb ik genoten van Baudolino, misschien niet geheel toevallig het simpelste werk van de romans. Het gaat over een jongetje, ook al niet geheel toevallig geboren in Eco’s geboorteplaats Alessandria, die als een soort gids en entertainer meegaat op kruistocht met het leger van keizer Frederik Barbarossa – dat geeft Eco de gelegenheid om eens flink uit te weiden over Presbyter Jan, over éénvoeters en mensen zonder hoofd, de vogel Roq, tovenaars, eenhoorns en wat dies meer zij.
Waarmee ik aangekomen ben bij mogelijk het meest interessante werk van historicus Umberto Eco: Storia delle terre en dei luoghi leggendari – Geschiedenis van legendarische landen en plaatsen. Denk daarbij aan Utopia, Luilekkerland, Atlantis, Ultima Thule, het Aards Paradijs en uiteraard het land van de al genoemde Presbyter Jan. Het is een wonderbaarlijk doorwrocht werk met honderden afbeeldingen van schilderijen en tekeningen van al die plaatsen en de verhalen die ermee samenhangen, teksten van Eco zelf maar ook de oorspronkelijke teksten over die landen en plaatsen worden er in aangehaald. Ik lees er al meer dan een jaar in, het is echt een boek dat stukje bij beetje genoten moet worden.
Twee anekdotes tot slot.
Desgevraagd zei Eco ooit dat hij niet in de politiek ging (hoewel hij er zich wel mee bemoeide): ‘Als goed schoenmaker houd ik mij bij mijn leest’, en dat uitgerekend uit de mond van iemand die op zoveel leesten tegelijk placht te hameren dat hij gerust een ‘universeel talent’ genoemd zou kunnen worden.
En de tweede: hij had dus die dertigduizend boeken – als je er elke dag van je leven één uitleest ben je er dus een kleine honderd jaar mee bezig. Eco bekende dan ook koeltjes, dat hij de meeste van die boeken niet gelezen had. ‘Ik vind een ongelezen boek interessanter dan een gelezen boek.’
Beide uitspraken van een een superieure arrogantie en een on-Italiaans soort ironische zelfspot.
Gelul, dus, maar juist de laatste uitspraak doet me nog meer mijn verwantschap met hem voelen.
_______