‘Hij gaat so weer fliege!’
De situatie is als volgt: we horen allemaal de bonk waarmee een vogel tegen de grote ruit vliegt. Komt een paar keer per jaar voor: het is het doorzongedeelte van het huis en de vogel denkt dat hij ongehinderd onder het dak door naar de andere kant van het huis kan vliegen. Weet die veel van geniepig glas. Een enkele keer is de betrokkene op slag dood. Heel vaak ligt de vogel een tijdje op de grond te bibberen. Als het kon zou hij (of zoals in dit geval: zij) beduusd kijken.
Het betreft in dit geval een vrouwtjesmus en ik denk dat E., net nog geen tweeënhalf jaar, voor het eerst in haar leven iemand zal zien doodgaan.
Eens moet de eerste keer zijn.
Maar ik wil toch niet alle hoop de bodem inslaan en zeg: ‘Hij gaat zo weer vliegen.’
Terwijl de mus zachtjes door de pootjes zakt en het kopje met half gesloten oogjes naar rechts draait – ‘hersenbloeding’, denk ik meteen, begint E. haar mantra te herhalen: ‘Hij gaat so weer fliege!’
We gaan even naar buiten, ik pak het vogeltje op en E. streelt het kopje, waarvan de oogjes nu open gaan en het bekje ook.
‘Hij gaat so weer fliege!’
Ik zet het beestje op de tuintafel, een betere startplaats en een betere plek om er eens rustig naar te kijken.
‘Hij gaat so weer fliege!’
Maar het wordt een beetje koud buiten en de mus maakt nog geen aanstalten om E.’s voorspelling in vervulling te doen gaan.
Door de ruit kijken we een half uurtje toe; af en toe ga ik naar buiten en geef het dier een duwtje, dat heeft vorige keren wel eens willen helpen.
‘Hij gaat so weer fliege!’ zegt E. vanachter de ruit – het kan zijn dat ik het me verbeeld, maar het klinkt iets wanhopiger dan eerst.
De aandacht van E. verslapt daarna een beetje; na een uurtje loop ik weer eens naar het beestje, en ik heb net geconstateerd dat de oogjes weer flink fris staan als hij frrrrrr....oets binnen een kwart seconde achter de schutting verdwenen is.
‘Hij is weggevlogen!’ zeg ik vrolijk tegen E., als ik weer binnenkom.
‘Hij is weggefloge!’ herhaalt ze gehoorzaam. Een paar keer zegt ze het, maar corrigeert zichzelf dan: ‘Hij is weggefliege!’
De eerste confrontatie met de dood moet nog even worden uitgesteld. Het is uitgedraaid op een les Nederlandse grammatica. Toch het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden nog eens duidelijk uitleggen.
Haar broer S., negen maanden, maakt het zich, enigszins doelloos rondkruipend, gemakkelijk. ‘Tatatatatata!’roept hij.
En zo is het maar net.
________