Het telefoonnummer in de display begint met 035 en ik aarzel: had ik me niet voorgenomen dat ik dit nummer niet meer zou opnemen? Maar ik weet het niet zeker, ik ben nieuwsgierig en wil niet onbeleefd zijn, dus klik: ‘U spreekt met die en die van Consudinges, en ik wilde met u nog eens praten over uw energieleverancier.’
‘Meneer, een collega van u heeft vorige week ook al gebeld en ik heb haar gezegd dat ik onder geen beding van plan ben om van leverancier te veranderen en ik had bovendien gezegd dat ik niet meer gebeld wilde worden.’
‘Oh, maar hier staat dat u er nog eens over zou nadenken en daarom...’
‘Dat zal ik best gezegd hebben om niet onbeleefd te klinken maar ik bedoelde wel degelijk dat ik verschoond zou willen blijven van het gezanik over mijn energieleverancier.’
‘Maar nu ik u toch aan telefoon heb...’
‘Meneer, voor u nou weer dat hele verhaal begint op te hangen over die eenduizendste eurocent per jaar die ik dreig te missen als ik niet overstap op de energieleverancier die u voor mij in petto heeft: ik ben en blijf niet van plan om over te stappen, want het is allemaal één pot nat en ik ben niet van plan om in die kapitalistische concurrentie-carrousel van u plaats te nemen waarin ik binnen drie maanden of een half jaar alwéér naar een andere leverancier moet.’
‘Ja, maar meneer ik heb hier de cijfers, u doet zichzelf echt te kort. Voor elektriciteit bijvoorbeeld...’
‘Meneer ik weet dat er verschilletjes zijn van zelfs meer dan eenduizendste eurocent per jaar, dat heb ik zelf allemaal al eens doorgerekend, u moet mij niet voor achterlijk verslijten, en ik ben tot de conclusie gekomen dat mijn leverancier een goed product levert, de volle 240 Volt maar liefst, de hele dag maar door, voor een prima prijs en dat zijn service ook voorbeeldig is.’
‘Maar meneer, u gooit echt goed geld weg.’
‘En dat wil ik ook zo houden, meneer de Consudinges, ik moet toch potverdikkeme zelf weten waar ik mijn geld aan wegsmijt... En wilt u me nu niet en nooit meer lastigvallen?’
‘Maar...’
Ik zou nu graag geschreven hebben dat ik de telefoon erop gooide, weet je wel, met zo’n knal en een wegstervende rinkel, en daarna nog even een duwtje omdat het ding vroeger nooit meteen goed op zijn plaats terecht kwam; maar dat kan tegenwoordig niet meer, nee, ik zette het toestel dus weer netjes in de lader.
En ik stelde weliswaar een beetje verdrietig vast dat als de Staat der Nederlanden gewoon zijn plicht deed en stroom leverde aan iedereen tegen het beste tarief, dit soort snibbige conversatie tussen burgers niet meer plaats zou hoeven vinden, hetgeen voor mij tijdsbesparing zou opleveren en voor de beller of belster zijn of haar broodwinning niet de vernederende combinatie van oplichter/flessentrekker en bedelaar zou hoeven zijn – gezien het feit dat hij of zij alleen een paar piek betaald krijgt als hij iemand inderdaad met een gehaaide babbel over de streep trekt en een onzincontract aansmeert.
Volgende keer vraag ik dan ook zeer kort door de bocht: ‘Hoeveel zou u vangen als u mij een contract aansmeert? Vijf euro? Geef me dan even uw banknummer, dan maak ik die vijf piek over en dan garandeert u mij natuurlijk dat ik nooit meer gebeld word.’
Maar ergens heb ik het gevoel dat ook dat misschien is niet afdoende zal zijn.
Grrrrr.
_______