Dezer dagen ben ik in het bezit gekomen van een exemplaar van een litho van de Nijmeegse kunstenaar Sven Hoekstra getiteld ‘Stilleven met landschap en voorbijgangers’ uit 1998. De voorbijgangers bestaan voor het overgrote deel uit bekende Nijmegenaren – niet allemaal daar geboren, maar wel daar lang verbleven of nog verblijvend. Hoekstra is daarbij ook de geschiedenis ingedoken zodat ook de Romeinse keizer Marcus Ulpius Trajanus er op te vinden is. Wie wel erg kort daar verbleven maar natuurlijk wel een belangrijke rol speelden waren veldmaarschalk B. Montgomery en de Amerikaanse generaal James Gavin. Heel verrassend is de aanwezigheid van Desiderius Erasmus – wij kennen hem vooral als Rotterdammer.
Goed. Maar nu moet ik even mijn eigen positie ter sprake brengen. Ik sta er niet op afgebeeld, maar er is troost: geen van de redacteuren van De Gelderlander uit mijn tijd staat er op. Wel Thomas Verbogt, die columns schrijft of schreef voor De Gelderlander. En natuurlijk een van de ‘beroemdste’ Nijmegenaren, Willibrord Fréquin, roemruchte zoon van de man die lang hoofdredacteur was van die Nijmeegse krant, tevens uitvinder van de journalistiek, Louis Fréquin. Die dus ook ontbreekt.
Dat brengt mij bij een systematische verkenning van het zeer langwerpige kunstwerk.
Op het linkerpaneel ontwaar ik Klaas Gubbels, de kunstenaar van koffiepot en tafelpoot, met wie ik in een grijs verleden nog wel eens het glas hief in cafés rond de Grote Markt. (het noemen van het grijze verleden kan verder achterwege blijven, ik woon al zowat vijftig jaar niet meer in Nijmegen). Direct daarnaast staat Ted Felen, een kunstenaar die als kennis van mijn oudste zus in de jaren veertig geregeld mijn ouderlijk huis bezocht. Het paneel wordt gedomineerd door een portret van actrice Kitty Courbois, die ik, als beginnend journalist, interviewde vlak na haar afstuderen aan de Arnhemse kunstacademie en die het gesprek opende met het klasssieke: ‘Ik ben benieuwd wat voor vragen je voor me hebt.’ Verderop staat een niet erg gelukkig portret van haar broer de jazzdrummer Pierre, met wie mijn andere zus enige tijd een relatie had.
De linkerkant van het middenpaneel wordt gedomineerd door Jan Jansen, fameus schoenontwerper, en sinds jaar en dag gehuwd met een van de meisjes die ik in de jaren vijftig met raad en daad beminde (alles uiteraard in het nette).
Dan Daphne Deckers – ik zat naast haar tijdens een levensgevaarlijke vlucht met een oude Dakota in Mexico en ontmoette haar tijdens dezelfde reis op de top van de maanpiramide in Teotihuacan. Tevens was zij degene die mij door haar aanwezigheid op een lijst van oud-Canisianen op de site Schoolbank.nl erop attendeerde dat er sinds tientallen jaren meisjes studeerden op het Canisius College, welk feit mij volledig uit het veld sloeg. (Hans van Mierlo, Dries van Agt en Ruud Lubbers deelden dat lot, ik bedoel, die zaten ook op Het Hok, maar ik ben daar niet persoonlijk getuige van geweest.)
Filmregisseur Wim Verstappen interviewde ik bij de première van Blue Movie, en Rob Terwindt, zich noemende ‘kunstartiest’ ontmoette ik destijds ook geregeld in Nijmeegse tapperijen; tevens ben ik in het bezit van zijn zeefdruk Salomé. Wam de Moor, schrijver en criticus, deelde met mij vaak de tram van Lijn 1, onderweg naar Het Hok; datzelfde geldt voor Mark Brusse, die op dezelfde route reisde.
Dan Guus Asselbergs, zoon van, lid van de kring rond Jan Jansen en leden van de familie Terwindt (zie Rob T.) die in Amsterdam studeerde en daar overleed aan een hersentumor. Zijn jeugdig overlijden schokte ons kringetje diep.
Dan hebben we het al bijna gehad.
Op de litho staat een ‘stilleven’ van zwart/wittekeningetjes, waaronder ik pater Rubbens ontwaar, die ook prominent voorkomt in een prachtig boek met zwart/witfoto’s uit het Nijmegen van de jaren vijftig. Ik heb hem nooit gesproken, maar met de alpinopet op de zwierige witte krullen was hij een bekend figuur in de Nijmeegse benedenstad. Journalist Rob Hoogveld beschreef hem ooit zo: De Don Camillo van de Molenstraat. De Mozes van de city. De Samaritaan van de Benedenstad.
En tenslotte mijn broer Berry, begenadigd modeontwerper, die bijna alle mulo-scholen in Nijmegen bezocht alvorens naar de Kunstacademie in Arnhem te vertrekken en daarna een spectaculaire carrière had kunnen maken met zijn werk voor modehuis Fong Leng, ware het niet dat hij daar te bescheiden en te onzakelijk voor was.
Hij is ook alweer meer dan achttien jaar dood.
Maar mede daarom en om alles dat ik boven aanhaalde acht ik me gerechtigd de litho op mezelf te betrekken.
Al schitter ik er op door afwezigheid. Net als honderdduizenden anderen die Nijmegen voor eeuwig de mooiste stad van Nederland vinden.
Laatste reacties