In de tijd dat ik voor de krant verslag deed van het reilen en zeilen van de gezondheidszorg in Zuid-Limburg en ook wel daarbuiten, was ik, en ben ik tot op de dag vandaag slachtoffer geweest van een lichte verbijstering omdat het als ‘normaal’ werd gevonden dat ‘artsen niet goed zijn in het voeren van een goed gesprek met de patiënt over diens aandoening, op een manier die de patiënt volledig op de hoogte stelt van aard en omvang ervan.’ En nog gekker: hoe ernstiger de aandoening, hoe minder zin de dokter bleek te hebben daarover met de patiënt te praten.
Nu dringt het ook tot me door wat de zin ‘Ik heb vandaag dertig patiënten gezien’ betekent – gezien en dus niet (of nauwelijks) gesproken.
Over mijn eigen huisarts heb ik geen klachten, met hem heb ik de afgelopen vijfendertig jaar geregeld goede gesprekken gehad over al mijn aandoeningen die ik, ingebeeld of niet, met hem besprak. Heel af en toe was hij ook iets te direct, door bijvoorbeeld te zeggen dat een bepaalde leverwaarde wel eens een teken van alvleesklierkanker kon zijn, waarna een andere test uitwees dat het loos alarm was. Ik zat een week in zak en as, en dat deelde ik hem ook mee, waarna hij zich daarvoor verontschuldigde. ‘Ik dacht, die schrijft erover, die kan er dus wel tegen.’
En ik sluit niet uit dat hij om die reden – en omdat ik het medisch jargon een beetje begon te kennen – mij uitvoeriger dan anderen op de hoogte stelde van wat er aan de hand was en wat er moest gebeuren.
De compagnon die mijn huisarts soms verving, was anders: een zwijgzame man die echter wel heel accuraat en intuïtief de toestand op een rijtje zette en dat kort meedeelde onder het overhandigen van een verwijzing of een recept, waarop prompte genezing volgde.
Mijn eigen huisarts was dus beter. Wás, want hij is onlangs opgevolgd door zijn dochter.
De medische faculteit in Maastricht postuleerde vanaf het begin in de jaren zeventig, dat de artsen die daar opgeleid gingen worden, veel beter zouden zijn in het voeren van een goed gesprek, waarbij de patiënt ook echt begreep wat er gezegd werd. Blijkbaar heeft dat nog niet geholpen, ondanks het feit dat de eerste in Maastricht afgestudeerde artsen inmiddels alweer met pensioen zijn, en het probleem ineens weer actueel is.
En wel verrassend anders dan ik tot nu toe had gedacht.
Artsen blijken te vinden dat ze voor een goed gesprek met de patiënt – de kern van de medische activiteit, vind ik – momenteel niet betááld worden, en als het verplicht wordt, dan vinden ze het maar niks: ze zouden hun werkwijze moeten veranderen. De extra betaling heet kijk- en luistergeld. Als ik klompen had waren ze nu met een luide knal gebroken.
Ik lees in de krant: ‘Hoogleraar Van der Weijden waarschuwt dat er weerstand kan ontstaan bij artsen om hun werkwijze te veranderen. "De patiënt laten meebeslissen in de behandelmethode raakt aan hun autonomie en hun verantwoordelijkheidsgevoel voor de patiënt. Ook is het een vak apart om patiënten goed in te lichten over consequenties van een behandeling."
Van der Weijden vermoedt dat een uitgebreider gesprek tussen arts en patiënt niet altijd extra tijd hoeft te kosten. "Die tijd win je later in de behandeling terug, omdat de patiënt beter op de hoogte is. Ook kan het schelen in het aantal second opinions."
Directeurbestuurder Dianda Veldman van patiëntenfederatie NPCF is een groot voorstander van de invoering van kijk en luistergeld. "Hier hebben wij altijd voor gepleit. In sommige gevallen kan de uitkomst ook zijn dat het beter is om niet te opereren. Nu komt die optie te weinig aan bod.
Artsen worden betaald om de produceren."
"Een goed gesprek tussen arts en patiënt staat voorop", zegt Lilian Jansen van de Federatie Medisch Specialisten. "Dit onderwerp staat hoog op onze agenda. Er moet wel tijd zijn voor zo'n gesprek."
Ik haal dit zo uitgebreid aan om deze onwaarschijnlijke misstand in al zijn verbijsterende omvang tot jullie te laten doordringen.
En ik wil nú mijn oude huisarts terug, wie weet hoe lang het duurt voor precies uitonderhandeld is hoeveel minuten zo’n gesprek dan wel mag duren en wat het mag kosten en welke woorden de dokter moet gebruiken en welke niet.
Ik noem een tamelijk neutraal voorbeeld: als de dokter zegt dat de uitslag van het onderzoek een positief resultaat heeft opgeleverd, dan bedoelt hij: u heeft kanker.’ Een negatieve uitslag heeft de voorkeur, maar de meeste patiënten snappen dat niet.
Maar misschien heeft de dochter, die de taak heeft de reputatie van haar artsenfamilie hoog te houden, zich wèl goed voorbereid.
Ik zou dat een welkom negatief resultaat vinden.
_______