Officieel wordt de term niet meer zo vaak gebruikt, maar ik ben het soort romanticus die het woord wereldtentoonstelling gaarne combineert met de herinnering aan de eerste wereldtentoonstellingen en met name die in Parijs, toen de Eiffeltoren werd gebouwd, lange tijd de hoogste toren ter wereld – van de meeste wereldtentoonstellingen die sindsdien zijn gehouden is helemaal niets of heel weinig over – ik moet dan denken aan het Atomium in Brussel uit 1958 en aan de zielige restanten van de wereldtentoonstelling van Sevilla.
Die van Brussel was de eerste die ik overwoog te bezoeken, maar in 1958 was ik in militaire dienst en dus enigszins verhinderd.
En nu was er dus de wereldtentoonstelling in Milaan, die zich bescheiden Expo noemt – het was afgelopen maandag de eerste keer dat ik te voet een evenement bezocht dat je eigenlijk alleen per fiets of liever nog per scooter kunt bezoeken.
Na afloop, met de moeie voeten op tafel, probeerde ik te begrijpen wat deze Expo eigenlijk voor iets was. In de tijd van de Eiffeltoren was de expositie een communicatiemiddel: daar werd eenvoudigweg bekend gemaakt wat de stand van wetenschap en techniek was, en handel gedreven. Ingenieur Eiffel bouwde nadien flink wat geheel ijzeren bruggen over de hele wereld, bijvoorbeeld.
Maar tegenwoordig is een omslachtige en dure tentoonstelling, waarvan de bouw jaren in geslag neemt, op de dag van de opening al oud nieuws.
Het thema van de Expo in Milaan is ‘voeding’. De voeding is vooral present in oneetbare vorm, namelijk in de vorm van in plastic uitgevoerde producten van land- en tuinbouw van o ver de hele aardkloot, waarvan een hele reeks ‘tableau’s’ de ruggengraat van de tentoonstelling is.
De expositie heeft in essentie de vorm van een enkele kilometers lange zeer brede straat, die met enorme zeilen wordt beschermd tegen zon en regen.
Eerst maar eens de deelnemers. Ik heb ze niet geteld, maar ik beperk me tot de opmerkelijkste.
Bijvoorbeeld Kazachstan. Dat was ooit de graanschuur van de Sovjet-Unie, en misschien nog wel, maar die staat en nog een aantal andere uit die buurt is vooral vertegenwoordigd om de Salonfähigkeit van zijn dictator op te stoten in de vaart der volkeren die niet allemaal even gelukkig zijn met het aldaar gevoerde beleid. Het valt trouwens op dat ook zeer arme landen groots uitpakken, zoals Bangladesh.
En dan zijn er enkele vreemde eenden in de bijt. Ik noem Vaticaanstad. Wat heeft die met eten te maken? Nou ja, er is een pauselijke moestuin en een bijzondere maaltijd is het centrale thema van het geloof, maar toch... Ik noem ook Israël, dat op landbouwgebied in woestijnige omstandigheden een naam te verliezen heeft, maar dat doet in de vorm van... een muur.
En terwijl ik nog door mijmerde en overwoog smalend over de Nederlandse inzending uit te halen, kwam ik gaandeweg tot de conclusie dat de Nederlanders, die hun middelvinger opstaken naar de protserigheid waartoe veel landen zich, zonder bijzondere aanleiding, hebben laten verleiden, een loopje nemen met het verschijnsel Expo.
De Nederlandse inzending bestaat uit twee kramen: een met friet en gehaktballen en een met broodjes beenham; en verder is er een rotsig vijvertje waarin drie plastic koeien tot hun buik in het water staan, plus nog wat reclameborden.
De Nederlandse voedselindustrie weet al veel langer dat je met een dure stand op een Expo nog geen ui meer verkoopt, dus waarom zou je nog?
Ik at er trouwens niks, dronk alleen bij de Ierse stand een Guinness Lager, daartoe dringend uitgenodigd door twee Ierse schonen in zeer schaarse kleding, die ongetwijfeld geboren en getogen Milanezen waren.
Net als trouwens het personeel van de Nederlandse kraampjes.
___________