The Rough Guide neemt geen meel in de mond als het gaat om beschrijving van bezienswaardigheden en de omstandigheden waaronder die zich aan je vertonen. ‘Laat u zich niet weerhouden door de afzichtelijke rijstebrijberg aan religieuze kitsch waar je doorheen moet om Assisi te zien zoals het werkelijk is: een van de schitterendste voorbeelden van Italiaanse Middeleeuwse en Renaissancekunst.’
In 1997 waren we net op tijd geweest – een week voor de aardbeving die een groot deel van de stad in puin legde waren we er nog; wat ik me herinner, was een stad met inderdaad een Middeleeuws stratenpatroon, de min of meer horizontale hoofdstraten die de contouren van de berg Subasio volgen, de steilere straatjes die er de verbinding tussen vormen. Ik herinner me dat destijds het lijk van Sint Franciscus nauwelijks te zien was over de Japanse hoofdjes heen.
En het was toen miezerig weer. Deze keer straalde de zon aan een staalblauwe hemel.
Als je over de autoweg Perugia passeert en de blik enigszins naar links richt, zie je Assisi duidelijker dan ooit tegen de berg liggen – een schitterende roomtaart, geheel anders dan al die andere plaatsen met een enigszins vage Etruskische achtergrond tegen of op toppen van bergen in Toscane en Umbrië. Met name de basiliek van Sint Franciscus, helemaal aan het linker eind, ziet er uit alsof hij onlangs gebouwd is en in zekere zin is dat ook zo. Net als de rest van de stad is hij enigszins roze door de schitterende steensoort die werd gebruikt en die uiteraard in de buurt te vinden was en is.
Een enkel gebouw onttrekt zich aan die roze regel, zoals de voorgevel van de Romeinse tempel van Minerva op de Piazza della Commune, maar die staat er dan ook al tweeduizend jaar onverstoorbaar te wezen – die heeft al menige aardbeving overleefd, en zelfs de IS-achtige (elke vergelijking gaat niet natuurlijk mank) manier waarop de tempel van de Romeinse godheid is gebruikt als voorgevel van een middelmatig barok kerkje. (Denk ook aan: het Turkse kruitmagazijn in het Parthenon in Athene en de kathedraal middenin de grote moskee van Cordoba).
De basiliek is prachtig gerestaureerd en blijkt nu echt het stripboek te zijn zoals het was bedoeld: het laat zien hoe en waarom Sint Franciscus aan de lopende band wonderen verrichtte. En in de onderkerk is zijn lijk nog altijd te zien. Tijdens ons recente bezoek moest de Japanse tsunami waarschijnlijk nog komen.
Nog een verschil met vroeger: overal staan zwaargewapende parachutisten in gevechtstenue klaar om eventuele terroristen het hoofd te bieden. Ze keuvelen wat met elkaar, er is onderling heel wat gaande, want er zijn ook (uiteraard knappe) vrouwelijke militairen bij.
De Rough Guide zegt ook dat je in achterafstraatjes moet zijn om behoorlijke restaurants te vinden met een grotere keus dan pizza en pasta (en andere gasten dan lui die eten met hun honkbalpet op de kop en hun met geinige opschriften ‘versierde’ T-shirts mitsgaders stoere korte broeken aan) en we gaan op zoek.
Al hadden we niks gevonden dan hadden we voldoende gehad aan de doodstille heel lichtroze straatjes met Middeleeuws plaveisel, waarlangs we een lunchgelegenheid zochten.
We hadden al bijna de moed opgegeven, we zagen de parkeerplaats in de verte alweer naderen, toen we de toegang tot restaurant La Buca di San Francesco – Het Gat van Sint Franciscus – ontwaarden, waar we, gezeten op een romantisch terras, ons de gemengde salade, de umbricelli (Umbrische variant op spaghetti) met gesauteerde groente, het kalfsvlees zacht gesmoord met eekhoorntjesbrood en de gebraden duif (die niet zelf naar binnen vloog, waar dat vond ik geen probleem) met perentaart, koffie en grappa na goed lieten smaken. Er was nog een Assisische witte wijn bij, nou ja, uit Spello. Waarna we ons gesterkt op weg konden begeven naar de keurige camping in de vlakte voor een welverdiend middagdutje.
Met de groeten van de Heilige Frans, in zijn eeuwige siësta.
__________