Een gezellige discussie die vroeger ook al bestond maar een sluimerend bestaan leidde, is nu in alle hevigheid losgebarsten – oorzaak is de voortschrijdende techniek die het mogelijk maakt om met een telefoon alles dat zich om je heen bevindt of afspeelt in stilstaand of bewegend beeld vast te leggen en binnen enkele ogenblikken via de zogenaamde sociale media – die zich doorgaans gedragen als de asociale media – over de wereld te verspreiden.
Vijftig jaar geleden kwamen op een krantenredactie per dag twee- driehonderd foto’s binnen waaruit dan de drie of vier plaatjes werden geselecteerd die het nieuws illustreerden. Natuurlijk waren toen de beelden ook al zelf het nieuws, maar wat gepubliceerd werd, kon worden omschreven als ‘nieuwsfeiten die van enig belang zijn’. De foto’s werden door de redactie keurig betaald, per stuk of op abonnement.
De laatste jaren vervangen de sociale media voor heel veel mensen de krant. Zelfs de televisie is daar al het slachtoffer van. Dachten wij tot voor kort dat een televisieprogramma ook inhoudelijk enig nut zou moeten of zou kúnnen hebben, een groot deel van de mensheid keert zich van die televisie af en zit de godgeslagen dag te kijken naar wat amateurs allemaal voor rare capriolen uithalen op Youtube en afgeleiden daarvan zoals GeenStijl en Dumpert. Wanneer men daarmee klaar is gaat men over op de rest van het programma: het gamen.
Wat dat laatste betreft: gesprekken tussen mijn beide zonen worden weliswaar in een mengsel van Nederlands en Engels gevoerd, en dat zijn beide talen die ik aardig beheers, maar ik begrijp niets, van het eerste tot en met het laatste woord, van de gesprekken.
De Europese Unie heeft nu een nieuw begrip van het auteursrecht geïntroduceerd, waarvan ik me afvraag of het wel zo nieuw is. Als je namelijk de Nederlandse Auteurswet van 1912 doorneemt, kom je er achter dat je moet uitkijken met foto’s die je publiceert. Vroeger publiceerde ik op de website Webshots duizenden vakantiefoto’s. Ik begrijp nu, dat ik daar een enorm risico mee heb gelopen: op die foto’s staan namelijk vaak mensen aan wie ik niet gevraagd heb of ze toestemming wilden geven dat de betreffende foto gepubliceerd werd. En natuurlijk stonden op die foto’s zo’n beetje alle beroemde monumenten en dergelijke uit een stuk of dertig landen.
Met name die laatste, landen, gemeenten, bedrijven, worden nu door de EU uitdrukkelijk aangemerkt als eigenaren van het auteursrecht op bijvoorbeeld de Eiffeltoren in Parijs, het Koninklijk paleis op de Dam in Amsterdam, de Sagrada Familia in Barcelona, de koepel van Brunelleschi in Florence en het Empire State Building in New York. En foto’s daarvan mogen dus in principe niet zonder toestemming van de recthebbende gepubliceerd worden. Bijvoorbeeld op Flickr, Facebook, Twitter, Instagram of +Google.
Als de bestaande en nieuwe regels ooit gehandhaafd worden, blijven we in de openbare ruimte zitten met foto’s van één boom in de Jardin du Luxembourg in Parijs of in het Parque Guell in Barcelona of in het Battery Park in Manhattan, in het Vondelpark in Amsterdam of de Giardini di Boboli in Florence en voor de rest met de meest wezenloze uitingen van de fotografie, de plaatjes die je als dertienjarige in de jaren vijftig en zestig onder enorme hilariteit maakte van je grimassen in de pasfoto-automaat op het NS-station, tegenwoordig beter bekend als de selfie.
En zijn we terug waar we ooit begonnen en waar we nooit weg hadden moeten gaan: bij de foto-albums vol trotse plaatjes van wereldberoemde gebouwen en wildvreemde mensen in rare klederdrachten, uitsluitend bestemd voor de huiselijke kring.
Maar het blijft een beetje wringen. Het werelderfgoed is kennelijk van een paar mensen die er geld aan kunnen en willen verdienen en niet van álle mensen.
_________