Geregeld kom ik hier en daar licht korzelige opmerkingen tegen over houtduiven. Het gaat dan vrijwel altijd om de hinderlijke gewoonte van deze gezellige dikkerds om een schoorsteen op te zoeken, daar bovenop te gaan zitten en dan een hele tijd duchtig in het rookkanaal te koeren, waardoor de daaronder slapenden er het heen-en-weer van krijgen, omdat het allemaal op onwettige tijden gebeurt, met name in de vroege ochtend.
Waarom doet zo’n beest dat? Ja, goeie vraag, die je zeker niet aan de koerder zelf moet stellen – deze vogels zijn werkelijk de domste schepselen op aarde en een levend bewijs dat de evolutietheorie niet klopt, anders waren ze al lang uitgestorven.
Wij mensen, die wel degelijk evolueren omdat we daar wel slim genoeg voor zijn, weten natuurlijk wel waarom vogels fluiten – in dit geval dus vooral keihard boeren – seks natuurlijk. De houtduif koert om zijn soortgenoten te laten begrijpen dat ze uit de buurt moeten blijven en dat de koerder voor zichzelf het recht claimt alle houtduifdames in zijn aldus afgebakend territorium te beklimmen en te bevruchten.
Zoals jullie allemaal weten kan iedereen dat, seks bedoel ik, niemand hoeft het je te leren en het sprookje van Daphnis en Chloë slaat dan ook absoluut nergens op – het lijkt te gaan over seksles voor domme herdertjes en herderinnetjes, maar het gaat in feite over een oudere dame die wel eens beklommen wil worden door een jeugdige dekhengst en dat weet te vermommen als seksles. (Als de herdertjes en herderinnetjes niet zelf op het idee waren gekomen, hadden ze het eenvoudig kunnen afkijken van de schapen.)
De stomste aller vogels kan heel goed vliegen en heeft daartoe een flinke spiermassa – waardoor hij juist weer een smakelijke maaltijd vormt voor buizerds en haviken – mijn lijfspreuk bij het zien vliegen van een houtduif: ‘Kijk, daar vliegt het avondeten’, is dus niet geheel uit de lucht gegrepen. Deze en andere wetenswaardigheden vind je hier.
Dan kan ik intussen verder met schelden.
Sinds enige weken nemen wij met enige verbazing de manoeuvres van een houtduivenechtpaar waar.
Op een plek in de tuin waar we vaak langskomen – er staat een pergola die een witte blauwe regen overeind houdt – heeft het tweetal al meer dan een maand geleden een nest gebouwd. Wat je een nest noemt: een stuk of vijftig takken zo’n beetje in nestvorm neergelegd – alleen het aanvliegen en neerleggen van het materiaal kan de aandachtige toeschouwer die verder niks omhanden heeft een hele tijd bezighouden. Ze zoeken bij voorkeur takken van een halve meter lang, nemen die dwars in de bek, landen vlakbij de uitgezochte nestplek en gaan dan met grote schrikogen zitten overdenken hoe je die tak ergens in het struweel deponeert. Uiteindelijk lukt het met veel rukken en trekken. Daarna start het liefdesleven, veel koeren en boeren dus en hoe ze het voor elkaar krijgen, dat snapt geen mens, maar ineens liggen er in het nestje twee witte eitjes; ze vallen nog net niet tussen de mazen door.
Daarna begint het broeden en dat blijkt niet mee te vallen. Want iedere keer als iemand onder de pergola door loopt ragt de broedende duif van dienst van schrik met keihard vleugelgeklapper weg. Als je vaak genoeg er onder doorloopt, zo hebben we dit jaar gemerkt, wordt het broeden opgegeven.
Mijn oude vader, die de wijsheid in pacht had, placht zijn kinderschaar die niet van plan was klakkeloos maar alles op te eten dat werd opgediend – we waren onze tijd ver vooruit – een passende vraag te stellen, in zijn eigen taal, het Friulaans: ‘Ma ce vottu magnà – ôs di calumbíns?’ Hetgeen betekent: ‘Maar wat wil je dán eten – duiveneieren?’
Na het vertrek van het stel houtduiven namen we een eerbiedige wachtperiode in acht, maar toen na een dag of tien niemand meer op de eieren had gezeten, haalden we ze uit het nestje. Eindelijk zou de spreuk van mijn vader in vervulling gaan. Ik dacht daarbij aan een piepklein omeletje. Ik brak het eerste eitje in een kommetje – de dooier was niet meer heel, maar het ei rook goed. Maar soms ben ik zo dom als een houtduif, en brak ik het tweede eitje op het eerste, waarbij zich meteen de bekende geur van rotte eieren verspreidde. Het omeletje ging dus als het ware in rook op.
Wie schetst onze verbazing dat weer een week later de duiven opnieuw bezit hadden genomen van het nestje, en weer vliegen ze luid met de vleugels klapperend dwars door het struikgewas weg, als we er onderdoor lopen.
Krijgen houtduiven ooit kinderen?
_________