Vergelijk wat Rutger Bregman schrijft op De Correspondent en (bijvoorbeeld, onder talloze vele anderen) Yvonne Hofs in de Volkskrant en begrijp: de economische wetenschap is een vorm van romanschrijven. Je baseert je, voor een zichzelf respecterende moderne roman, weliswaar op figuren of gebeurtenissen uit een echt recent of desnoods onder het stof der geschiedenis bedekt verleden, en ga er op los. Na te streven: honderd procent onzin.
Dacht ik toen ik ergens las dat de teerbeminde staatssecretaris Jetta Klijnsma ervoor gaat zorgen dat de mensen voortaan gaan sparen voor hun eigen pensioen en dat het dus afgelopen moet zijn met de toestand waarin jongeren – een steeds kleiner wordend gezelschap – steeds meer moeten ophoesten voor de pensioenen van de ouderen – een ondanks spectaculaire sterfte, die de essentie vormt van ‘de ouderen’, nog altijd groeiend gezelschap.
Zo heb ik dus blijkbaar mijn gehele werkzame leven, dat zich uitstrekte van 1960 tot en met 2003, in een totale misvatting geleefd. Ik was verplicht lid van een pensioenfonds en dat werd gevuld met de premie die ikzelf betaalde voor een verzorgde oude dag. Met dank uiteraard aan de werkgever, die al die tijd ook een steentje bijdroeg.
In al die tijd bestond natuurlijk ook het staatspensioen, althans, een pensioenuitkering die geschiedde op grond van de Algemene Ouderdomswet. Hert mechanisme van die wet kwam er op neer dat werknemers AOW-premie betaalden en uit de opbrengst van dat moment werden de 65-plussers, ook degenen die nooit premie hadden betaald omdat ze geen betaalde baan hadden, elke maand verblijd werden met een zuinig, maar niettemin zeer welkom pensioen. Daarmee kun je ook verklaren waarom de AOW-leeftijd omhoog moest: de mensen leefden langer (er kwamen er dus meer) en de werknemers die premie betaalden kon je natuurlijk niet eindeloos steeds hogere AOW-premie laten dokken om de kosten van al die blakende gezondheid te bestrijden.
Met andere woorden: in het extreme geval dat er geen premiebetalers meer zijn, dan houdt de AOW ook op, bij gebrek aan baten.
Het pensioenfonds waar je verplicht lid van was, was een onafhankelijke instelling, óók onafhankelijk van het voortbestaan van het bedrijf waar de leden werkten of gewerkt hadden.
Voorbeeld: tussen 1965 en 1973 werd in Nederland een complete bedrijfstak opgeheven, namelijk de kolenmijnindustrie. De laatste kolen werden meer dan veertig jaar geleden gedolven, sindsdien is er dus geen cent pensioenpremie meer betaald. Toch ontvangen enkele duizenden voormalige mijnwerkers hun pensioen. Dat ze daar niet helemaal tevreden over zijn, dat is een ander verhaal. Maar het principe was dus: je spaarde feitelijk, en wel voor je eigen pensioen, en de voornaamste taak van het pensioenfonds was dat de betaalde premies beschaafd werden belegd zodat het bij de contractsluiting beloofde pensioen tot zo lang als nodig aan de gepensioneerde m/v en na diens m/v overlijden aan zijn eventuele weduwe m/v uitgekeerd zou blijven worden.
Maar nee hoor, dat klopt allemaal niet: staatssecretaris Klijnsma gaat dit uitstekende systeem nu ineens even geheel eigenhandig uitvinden.
’t Zal mij benieuwen.
________