Even heb ik me laten meeslepen door het enthousiasme van Jesse Klaver, heel GroenLinks, een deel van de overige politiek (zelfs de VVD glimlachte beleefd) en van het journaille.
De euforie werd met name ingeleid door de dappere toespraak van Jesse.
‘Het motiveert mij enorm om juist nu, in deze moeilijke tijd, het perspectief te bieden op een fatsoenlijk bestaan voor iedereen. Op volwaardige deelname van iedereen aan die samenleving. Daarom heb ik me kandidaat gesteld (voor het fractievoorzitterschap), om samen met u, het verschil te maken.
Ik ken onze traditie. (Onze partij) is gebouwd op de zorgen en idealen van mensen. Op het besef dat we met elkaar tot meer in staat zijn dan ieder voor zich. Die daarom bereid zijn een bijdrage te leveren en die open staan voor anderen. Die instelling is nu meer nodig dan ooit.’
Nee, dat zei Jesse natuurlijk niet. Want de tekst is afkomstig uit de toespraak die Job Cohen op 25 april 2010 hield bij zijn aanvaarding van het lijsttrekkerschap van de PvdA, waaraan ik plotseling moest denken: ‘Denkend aan Jesse zie ik Job Cohen vastlopen in het oneindig laagland’.
Het enthousiasme op het PvdA-partijbureau bij de toespraak van Cohen was bij de verkiezingsuitslag al danig tanende, en wat volgde is bekend: Cohen was een charismatische lijsttrekker – maar verloor drie zetels waardoor de VVD de grootste Kamerfractie werd en de PVV, naar bekend niet geheel van vreemde smetten vrij, toetrad tot het kabinet. En Cohen was een uitstekende burgemeester, was ook een goede universiteitsbestuurder en een bruikbare staatssecretaris geweest, maar werd geen minister-president; hij bleek vervolgens een rampzalige fractievoorzitter en oppositieleider. Minder dan twee jaar later gaf hij er de brui aan.
Hij zei op 20 februari 2012: ‘Bijna twee jaar geleden heb ik de overstap naar de landelijke politiek gemaakt omdat ik vanuit die positie wilde bijdragen aan een fatsoenlijke samenleving, waarin zo veel mogelijk mensen – ongeacht hun afkomst of achtergrond – tot hun recht komen. Ik moet helaas vaststellen dat ik er onvoldoende in ben geslaagd om in de politieke en media-werkelijkheid van ‘Den Haag’ de weg naar deze fatsoenlijke samenleving geloofwaardig over het voetlicht te brengen.’
Natuurlijk zijn er meer verschillen tussen Klaver en Cohen dan overeenkomsten. Maar de geschiedenis – die ons zoals bekend lessen kan leren – leert ons dat ‘eerst zien, dan geloven’ een houding is die veel teleurstellingen kan voorkomen, zoals in het geval van Cohen weer eens aangetoond werd.
Daarom is het goed Jesse Klaver te prijzen wegens zijn jeugdige (over)moed; maar vooral ook te bezien hoe de door Cohen genoemde ‘Haagse werkelijkheid’ zal proberen hem te pakken te nemen en plat te walsen. En het lang niet zeker is of hij daar onbeschadigd en zelfs zegevierend uit te voorschijn zal komen.
________