Jullie zullen het misschien raar vinden, maar ik krijg een rood waas voor ogen als Yehudi Moszkowicz in een interview in de Volkskrant van heden zijn grootvader steevast ‘opa’ noemt. Als er één mens op aarde is, die voor zijn volwassen kleinkinderen géén opa is, dan is het de oude sluwe, barse, autoritaire Max Moszkowicz wel – ik heb hem maar drie keer ontmoet toen hij op buitengewoon slordige wijze bezig was mijn echtscheiding te ‘regelen’ en ook toen al besefte ik dat dit misschien ooit iemands grootvader zou kunnen zijn of worden, maar nooit iemands opa. Ja, voor kinderen onder de drie jaar die nog argeloos en onbedorven zijn, maar Yehudi is inmiddels zelf ook een geslepen advocaat van 33 jaar – het gekke is dat hij nergens in het interview zijn eigen vader Robert aanduidt met pappa, papa, pappie of desnoods papà of daddy, maar steevast met vader.
Ik sta hier in huis als vanouds alleen met dit standpunt, dus buitenshuis zal het niet veel beter zijn. Wie een standpunt heeft staat er alleen voor, dat wilde ik maar zeggen.
Dat geldt ook voor een oordeel over Hans Liberg, wiens voorstelling ik gisteren bezocht – tien jaar geleden was de laatste geweest, toen het deuntje van de Nokia telefoon nog een centraal thema was in zijn show en hij die show ook alleen deed.
Nu was hij met zijn drieën: een drummer en een bassist in matrozenpak, die vooral fungeren als Kop van Jut voor de grappen en grollen van Liberg.
‘Ga jij naar Liberg??? Nee toch!!!’ was een van de reacties die ik gisteren kreeg en dat kan ik me wel voorstellen. Om te beginnen past Liberg in geen enkel vakje, hij staat bij Wikipedia bijvoorbeeld te boek als cabaretier, maar dat zou ik het Nederlands cabaret toch niet willen aandoen.
Er is ook verder niet veel veranderd sinds tien jaar geleden. Hoe je het eigenlijk zou kunnen samenvatten: de inmiddels 60-jarige Liberg is tweeënhalf uur op het toneel, loopt, springt en danst, vertelt enige oude moppen en belegen man-vrouw-grappen helemaal opnieuw, speelt een stukje van de Kilima Hawaiians, pingelt op de piano een lekker mopje Bach dat uitloopt in een oud-Hollandse boerendans, maakt een paar pittige opmerkingen (‘Moeder, ik wil bij de jihad’), geeft een zeer virtuoze versie van Eine kleine Nachtmusik van Mozart in de vorm van een Cubaans salsanummer, gooit er nog wat woordspelingen tegenaan en tegen de tijd dat je uitgelachen bent om al die onzin realiseer je je dat je de hele tijd hebt zitten denken: ja, dit is natuurlijk de wat uitgelopen inleiding, straks gaat het serieus beginnen.
De muziek vormt natuurlijk toch de hoofdmoot, je denkt: ik wou dat ik zo piano kon spelen en vooral: zo oneerbiedig kon omgaan met Bach en Mozart, maar intussen staat Liberg alweer zeer virtuoos een keihard rocknummer op gitaar te spelen, of een deuntje van de Beatles, legt hij een alpenhoorn de zaal in met het vriendelijk verzoek aan de mensen op de derde rij er eens op te blazen, gooit de traditionele bloemen de zaal in (dat zie je zelden) en geeft daarna nog een aparte voorstelling van zeker tien minuten of een kwartier.
Iedereen kent wel zo iemand: hij is in een vrolijk gezelschap, de leuke oom die altijd zo onverwacht uit de hoek komt, tevens familieclown, ziet ineens de piano staan en geeft vervolgens een tijdlang blijk van zijn onuitputtelijke en volstrekt nutteloze kennis en kunde op vooral muzikaal gebied.
Een muzikale clown, dat is ‘m. Zonder die vreeswekkende schmink en met een lekker wit pak. En ja, ik ging naar Hans Liberg.
En zo’n pak, dat ga ik toch eens kopen.
________