In een opwelling van ongekende burgermoed twitterde ik op 7 januari dat het belangrijkste was dat nu moest gebeuren: dat het volgende nummer van Charlie Hebdo volgende week gewoon zou uitkomen. Ik had daarbij voor ogen een speciaal middendeel vol cartoons die de daders van de aanslag van woensdag in tranen zouden doen uitbarsten en om hun moeder zouden doen roepen en hun kalasjnikovs met ferme knal (auw) op hun knie doormidden zouden doen breken, alvorens zich aan te geven bij de dichtstbijzijnde politiepost.
Het is het soort zwijnen van alle tijden – in de jaren twintig kwamen ze in veelvoud voor in de VS en met name in Chicago, tot voor enkele jaren waren hun activiteiten aan de orde van de dag in Zuid-Italië – sommige werden zelfs als helden vereerd, zoals Salvatore Giuliano, wiens koosnaampje ik als avatar gebruik op Twitter en elders.
Hitler maakte er gebruik van, de Amsterdamse onderwereld maakt er gebruik van: mannen met een geestesstructuur waarvan je beter niet vlak voor de lunch kennis kunt nemen omdat de eetlust je daar wel van vergaat – ik bedoel het soort geestesgesteldheid dat een van de moordenaars van de redactieleden van Charlie Hebdo, het kennelijke doelwit, ertoe brengt een politieman die Charlie Hebdo óók al geen leuk blad vond eerst neer te knallen en dan koelbloedig af te maken.
Het enige verschil met de thugs van Al Capone en de sluipmoordenaars van Moskou tot Palermo en van Santiago de Chile tot Belgrado was: die staan en stonden doorgaans, tijdens en na gedane arbeid, niet dingen te roepen over de omvang van hun opperwezen.
Volgende week moet Charlie Hebdo dus gewoon op tijd uitkomen, we moeten allemaal dat nummer kopen zodat met de opbrengst de arme weduwen en wezen financieel gesteund kunnen worden.
En dat ondanks het feit dat Charlie Hebdo helemaal geen leuk blad is.
Het is het product van een stel cartoonisten – de meeste kunnen en konden niet tippen aan het niveau van Ruben L. Oppenheimer, Jos Collignon of Joep Bertrams, zowel inhoudelijk als in kwaliteit van tekening – en tekenden, dacht ik soms wel eens, voornamelijk voor zichzelf en elkaar. Als het in dit verband en vandaag niet ietwat cru zou klinken zou je kunnen zeggen: dit is het Amerikaanse lach-of-ik-schietwerk, maar dan op zijn Frans. Erger nog: op zijn Parijs’. Want geregeld waren de teksten in de tekstballonnen gevuld met kreten in een meestal, zeker voor buitenstaanders, onbegrijpelijk grotestads-argot.
Hetgeen me de gelegenheid geeft een variant te debiteren op een uitspraak van Voltaire: ‘Ik walg van uw cartoons, maar ik zal me kapot vechten opdat u ze kunt blijven maken’.
Charlie Hebdo is een ouderwetse potsenmaker op de kermis, wiens grofheden bij een bepaald publiek wel zullen aankomen, maar toch meestal grof zijn om grof te zijn. Niet alleen over de islam en andere godsdiensten, maar ook over vrouwen en politici. Met die laatste heb ik, maar dit terzijde, geen medelijden, met hoogwaardigheidsbekleders van godsdiensten ook niet.
Maar ik vind wel dat Charlie Hebdo niet alleen volgende week, maar ook de week erop gewoon moet uitkomen, en daarna elke week, tot in lengte van jaren. Kom op, zo moeilijk zijn die grappen niet. Maar het doel van de aanslag mag hoe dan ook niet bereikt worden.
Misschien neem ik wel een abonnement.
Daarmee steek ik de middelvinger op, die ik helaas niet kan tekenen, naar het zootje moordenaars die betaald of onbetaald tien journalisten en twee politiemannen vermoordden. Die mogen omkomen in het vuurgevecht met de politie die ze op het spoor komt. En moeten anders levenslang de bak in zonder behandeling en zonder de mogelijkheid van euthanasie.
Maar het type zal, helaas, onder ons zijn en onder ons blijven, want het is van alle tijden en plaatsen. Net als hielenlikkers, verklikkers, spionnen en verrajers. Vooral die.
Ze zijn alles, behalve Charlie Brown, de stripfiguur die, zoals wij allen, vooral Lulletje Rozenwater is.
_______