Op Eerste Kerstdag is ze precies anderhalf jaar, en ze verwondert me nog iedere keer als ik haar zie, meer dan ik me kan herinneren van de vier kinderen en twee andere kleinkinderen die aan mijn lendenen ontsproten zijn – een uitdrukking die je natuurlijk niet letterlijk moet nemen en die ik uitsluitend gebruik om duidelijk te maken dat ik niet van de straat ben. Ik heb soms die behoefte.
Als je nooit, of misschien erg lang geleden, een anderhalfjarige hebt geobserveerd, denk je aan een hulpeloos wezentje, een baby die niet of nauwelijks kan lopen, liever nog wat kruipt, veel slaapt en aan een speen lurkt en geen blijkt geeft van eigen initiatief – noem het: nog geen eigen karakter.
Maar zij is heel anders. Het is waar, praten doet ze niet of nauwelijks – ze zegt tiktak tegen alle klokken en horloges, ze herkent haar ouders op alle foto’s die ze onder ogen krijgt (Memma! Pappa!)
En vooral: ze reageert duidelijk door het uiten van een eigen mening op alles dat om haar heen gebeurt. Voornamelijk door het maken van geluidjes, die je meteen begrijpt: ze zegt ermee ‘jammer’, ‘mooi!’, ‘hee, lekker’, ‘ha, die ken ik’ of ‘dat wil ik ook wel’.
De ene keer komt ze de kamer binnen en loopt regelrecht naar de boekenkast, afdeling kinderboeken en leest daarbij goedkeurend uit voor. De laatste tijd is er iets nieuws bij gekomen: noem het een wetenschappelijk experiment. Een van de aanwezige speelgoederen is een poppetje waar om onverklaarbare redenen lapjes aan hangen met daar doorheen ringetjes van plastic.
De laatste paar dagen pakt ze dat poppetje, loopt ermee naar de keuken en legt het op het pannenrek, dat bestaat uit stalen spijlen. Ze heeft namelijk per ongeluk ontdekt dat die ringetjes, als ze precies dwars hangen, wel héén, maar niet altijd terug kunnen tussen de spijlen en dat is intrigerend. Ze wil blijkbaar weten wat de oorzaak is van het verschijnsel.
Even later loopt ze, de blik in zichzelf gekeerd, voorbij met haar twee favoriete knuffels aan weerszijden naast haar hoofd op haar schouders – waarbij ze af en toe dromerig naar het plafond kijkt. Ze overweegt een gedicht, vermoed ik.
Hier loopt een ziel, al een heel eind tot volwassenheid gevorderd, een al flink ontwikkeld denkvermogen, opgesloten in een lichaam dat voorlopig nog niet geschikt is om die gedachtewereld in woord en gebaar tot uitdrukking te brengen.
Daar loopt, besef je, allesbehalve een baby, zoals jullie dachten van een anderhalfjarige.
________