Wij schrijven het midden van de jaren tachtig. Uitgeweest in Oost-Berlijn, waar het bier goedkoop is en het aantal kroegen legio wegens sensatiezoekende bezoekers uit West-Berlijn, die geheel vreesloos zich vol willen laten lopen in de gevreesde Vopo-staat. Ik was daar ook bij, en tien minuten voordat de grenspost in de Friedrichstrasse gaat sluiten loop ik daar. In de goot, want aan de Oostduitse kant van de Friedrichstrasse is een enorm Japans hotel in aanbouw en daar staat een hek omheen dat het hele trottoir beslaat. Aan het eind van het hek staat een Oostduitse politieman die mij staande houdt. ‘U loopt niet op het trottoir.’ ‘Nee, gek hè?’ zegt ik. ‘U moet op het trottoir lopen. Ik geef u een bekeuring.’ Ik weet intussen wat volgt. ‘Wat kost dat?’ ‘Tien Westmark.’ Ik geef hem het biljet – natuurlijk krijg ik geen bewijsje. De man moet ook eten.
In de tram onderweg in Oost-Berlijn, in gezelschap van een paar kennissen uit Nederland en een echtpaar uit Oost-Berlijn, dat de kennissen ooit hebben ontmoet op vakantie in Turkije. We passeren straten die genoemd zijn naar allerlei mensen, maar de namen zeggen ons niks. Iedere keer als we een straat passeren, bijvoorbeeld de Ernst Thälmannstrasse, vragen we aan het Oost-Berlijnse stel: ‘Wie was dat?’ ‘Ein Antifascist’, is het antwoord, en na drie van die straten gieren we het uit door de tram. Want het antwoord is steeds hetzelfde: Ein Antifascist.(De Ernst Thälmannstrasse bestaat nog steeds, in Potsdam. Er gaan stemmen op die naam alsnog te vervangen. Hij was niet zozeer een antifascist als een antidemocraat, want communist, is de redenering, al kwam hij in 1944 om in een concentratiekamp. Maar dit terzijde.)
In 1986 meld ik mij bij de grenspost in dezelfde Friedrichstrasse, waar inmiddels een nieuw grensstation is gebouwd. Ik heb bij me een geheel nieuwe gadget, een camcorder. Een vrouwelijke douanebeambte van de DDR bekijkt het ding argwanend. Ik ben al bang dat ik de camera moet inleveren, maar niets van dat alles: ik moet de videocassettes inleveren, ik krijg er een reçu voor – vervolgens wandel ik door Oost-Berlijn met camera maar niet in staat ook maar één opname te maken. Ik krijg de cassettes later, tegen inlevering van het reçu, weer terug.
Voor straf ga ik de volgende dag voor het Muur-Museum aan ‘westelijke’ kant van de Friedrichstrasse staan filmen, de Vopo’s die heen en weer lopen achter de Muur, voor het gebouw waar je de inmiddels volslagen ouderwetse Linotype zetmachines kunt zien, en horen klikken: daar wordt Neues Deutschland gedrukt, het partijblad van de Sozialistischen Einheitspartei Deutschlands. De opnamen heb ik laatst nog een bekeken, saai, niks aan te zien.
Nog één, dan. Met twee Nederlandse collega’s, beide vrouwen, onderweg naar het Egyptisch Museum in Oost-Berlijn met onder andere het omstreden borstbeeld van koningin Nefertiti. Een van de twee collega betreedt het museum met haar schoenen in de hand – het plaveisel van Oost-Berlijn leende zich niet erg goed voor hoge hakken. In het museum ontstaat een lichte, nauwelijks onderdrukte paniek. De collega wordt terzijde genomen en krijgt het bevel de schoenen aan te trekken. We mogen nog wel naar binnen, nauwlettend in de gaten gehouden door een meegestuurde suppoost.
In 1995 passeerden we weer, een nu onherkenbaar Berlijn. Om te begrijpen waar je was had je nota bene de oude kaart nodig waarop de Muur nog te zien was. Bij de Rijksdag in de buurt stond een stuk van die muur, waarop vijf tekens: drie christelijke, één islamitisch en een joods. Geschiedkundig heet zoiets: restauratie.
En boven alles symboliseert het reclamebord van Toyota de restauratie van het grootkapitaal dat inmiddels bewezen heeft dat er wel iets in zat, in de ideeën van Ernst Thälmann.