Eerlijk gezegd ga ik nu iets doen, waar ik een paar dagen over nagedacht heb. Ik denk natuurlijk wel eens vaker wat langer over iets na, de tijd van de impulsieve acties heb ik achter de rug.
Het betreft het werk van de schilder Mark Rothko, waarvan in Den Haag een expositie gaande is. Het Gemeentemuseum aldaar is een goede reden om weer eens naar Den Haag te gaan en misschien ga ik ook wel eens kijken.
Kort samengevat: ik snap niet wat ik aan moet met het werk van Rothko. Moet ik eigenlijk wel iets aan met dat werk? Ik haal op internet enkele honderden afbeeldingen van zijn schilderijen voor me en ik kan nog net terugschrikken, als van een hete kookplaat, om te roepen: dat kan mijn kleindochter ook!
Om te beginnen: als mijn kleindochter ertoe zou neigen zo te schilderen, zou ik de desbetreffende ouders adviseren het kind goed in de gaten te houden, want als je iets te binnen schiet bij het zien van het werk dan is het: wat een zwartgalligheid allemaal. Als je vervolgens biografische notities leest, dan is dat ook niet zo verwonderlijk, evenmin als het feit dat Rothko uiteindelijk zelfmoord pleegde door zijn polsen door te snijden na het innemen van een overdosis antidepressiva.
Zijn beroemde serie schilderijen genaamd Seagram kwamen uiteindelijk niet terecht in het Four Seasons Restaurant in New York – ik denk dan meteen: omdat ze dachten dat de gasten misschien met lange tanden zouden gaan eten van zoveel somberheid, maar nee: Rothko zelf vond het restaurant bij nader inzien niet geschikt voor zijn werk.
Ik reproduceer hierbij een van zijn Seagram-schilderijen, dat typisch is voor zijn werk. Donkerrood als van een smeulend vuur en zwart, met voor Rothko’s doen een ingewikkelde vormgeving. Vooral bekend zijn de schilderijen die bestaan uit één kleur, duidelijk met de kwast geschilderd, dat wel. Het oeuvre van Rothko brengt de bekende kunstcriticus Joost Zwagerman ertoe dit erover te zeggen: ‘…tinten die levendig en vibrerend van het canvas los lijken te komen…’ En dan sta ik dus alweer bij de uitgang: ik ben kennelijk beland op de verkeerde tentoonstelling, niet bedoeld voor mij.
Even moest ik ook denken aan Jan Schoonhoven en zijn witte papierreliëfs ‘bedoeld om alle emotie uit te bannen’. Schoonhoven had twee dingen die mij voor hem innamen: zijn werk vereiste enig vakmanschap en uiterste secuurheid, en hij maakte het in zijn vrije tijd: overdag werkte hij bij de gebouwendienst van het staatsbedrijf der PTT.
Let wel, ik ben niet van de wenende zigeunerjongetjes en ik ken tientallen non-figuratieve schilders wier werk mijn tot tranen toe (nou ja, tut tut) ontroert. Het merendeel van de schilderijen in onze woning is non-figuratief, er is zelfs een zeefdruk bij die duidelijk door Rothko geïnspireerd lijkt.
Het werk van Rothko is vele malen meer waard dan dat van Schoonhoven, ik moet die vergelijking ook om duizend andere redenen niet maken. Ik weet niet hoe de waarde van een kunstwerk tot stand komt en ik merk naarmate ik verder tik aan dit stuk dat ik het blijkbaar heb over een onderwerp waar ik geen verstand van heb en waaraan ik niets kan bijdragen.
Daarover boos geworden citeer ik mijn kleindochter, terwijl wij de keizer voorbij zien lopen met zijn nieuwe kleren aan:
‘Maar de keizer is helemaal bloot!’
_______