Je voelt je ineens een beetje iemand die op de vlucht is uit een oorlogsgebied. De stations van Tilburg, Eindhoven en Heerlen zijn alle drie een doolhof, ’s avonds in het donker, en als je er, samen met een grauwe menigte, doorheen dwaalt, soms ook op een holletje, voel je je even ontheemd. Kom ik nog thuis? Waar zal ik de nacht doorbrengen? Waar is al dat NS-personeel? Klopt het wel wat iemand zegt die je aanspreekt omdat ze zo’n raar vrouwonvriendelijk plat rond hoedje op heeft?
En het was zo mooi begonnen. Stipt op tijd vertrok de Veoliatrein uit Landgraaf naar Heerlen, in Heerlen stond de intercity naar Schiphol klaar, in Utrecht was de verbinding naar Den Haag ook tijdig aanwezig, nog vóór daar de voetbalsupporters aan de slag gingen, in Den Haag scheen bovendien uitbundig de zon, tram 2 bracht me op het adres van het jarige kleinkind, het begin van een genoeglijke middag in de tuin van vrolijke kout met familie, vrienden en kennissen.
Teneinde redelijk op tijd thuis te zijn de trein van 19.23 uur genomen, waarmee je, weliswaar na drie overstappen, maar toch, omstreeks half elf in Landgraaf zou kunnen zijn.
Zou kunnen zijn.
Om kwart voor een stak ik thuis de sleutel in het slot van de voordeur.
De trein van 19.23 was gloednieuw, van een model dat ik nog nooit gezien had. We vertrokken op tijd maar al gauw merkte ik dat de trein zich eigenaardig gedroeg. Er klonken steeds harde geluiden, de wagon waarin ik zat slingerde hevig, de glazen tussendeuren knalden voortdurende ongehinderd heen en weer. Niet erg gezellig.
Dat vonden de conducteurs en machinist ook, zo bleek in Tilburg. De omroepinstallatie in de trein werkte ook nauwelijks zodat ik er eigenlijk toevallig achter kwam dat iedereen inmiddels was uitgestapt en glazig op het perron stond te kijken. Ik liep naar de drie NS-functionarissen die bij het staarteind van de trein stonden. Ik vroeg of de trein defect was. ‘Nee,’ liet een van de drie zich ontvallen, ‘maar het is wel nieuw materieel, daar weten we nog niet alles van.’ Hij werd streng door een van de anderen gecorrigeerd. ‘Maar we stoppen hier omdat er een wisselstoring is bij Boxtel.’
Het begon al snel een beetje kil te worden op het perron. De trein werd intussen afgesloten, het licht ging uit en het hele geval reed achteruit weg. Wat was hier aan de hand?
We konden een gratis kopje koffie of thee afhalen, werd er omgeroepen, maar er werd bij vermeld: ‘Wij vinden het ook heel vervelend, en een oplossing hebben we ook nog niet.’
Intussen zag de oplettende reiziger dat er wel gewoon treinen binnenreden en vertrokken die kennelijk géén last hadden van de wisselstoring. Nou ja, weet ik veel van het spoor.
Na een klein half uur werd omgeroepen dat de wisselstoring verholpen was en dat we weer gingen rijden. Na nog een poosje verscheen een volle dubbeldekker waar we ons met inmiddels honderden nog eens in propten en vertrokken naar Eindhoven. Bij aankomst op het station daar ging een kreet van afgrijzen door de trein: daar stonden vele honderden mensen ergens op te wachten. Toch niet op deze trein? We stapten allemaal uit en gingen in de chaos van bouwmateriaal en hekken op het station op zoek naar een mogelijkheid om verder te reizen. Want de vertrouwde gele borden met de vertrektijden waren nergens te bekennen. Toevallig kwam ik in de tunnel onder het station een verwijzing naar Spoor 1 tegen: daar stond een trein richting Maastricht op vertrekken. Ik kon nog net, achter de mevrouw met het ronde hoedje, de achterlichten van de trein het station zien uitglijden. Naast me stond een man die zei: ‘Ik ben er niet ingestapt. Veel te vol.’
Keurig op tijd, om 23.02 uur, reed de volgende intercity naar Maastricht voor. Zou het nog lukken? Een nieuw obstakel: vóór de intercity zat een stoptrein, waardoor de intercity ook stoptrein werd. Zodat we pas om middernacht in Sittard aankwamen. Daar stond, oh wonder, een Intercity die ons snel en efficiënt naar Heerlen kon brengen en dat ook daadwerkelijk deed.
Bij aankomst kon ik nog net de achterlichten van de laatste Veoliatrein richting Landgraaf het station uit zien glijden.
Een duister station vol onheilspellende steigers, onduidelijke bouwkeetjes, hoge trappen, glinsterende lichten. Ik draaide me langzaam om en keek door een duister raam, waarachter ik een paar beeldschermen ontwaarde en daardoor zag ik ook iemand op een stoel zitten; hij speelde met zijn telefoon.
Ik klopte op het raam. ‘Is er nog een mogelijkheid om naar Landgraaf te komen?’ vroeg ik. ‘Ik vrees van niet,’ zei de man en wilde het raam alweer sluiten. ‘Ik ben om half acht in Den Haag in de trein gestapt,’ hernam ik, ‘Mij dunkt, toch voldoende op tijd om op een redelijke tijd nog in Landgraaf te komen.’ Hij knikte. ‘Ik kan iets voor u proberen,’ zei hij. ‘Maar ik geef u weinig kans.’ Hij ging zitten en begon te telefoneren.
Bij mij vervoegden zich twee heren die ook naar Landgraaf bleken te willen, en die eerst op zoek waren geweest naar een stationschef, om daar hun beklag te doen. Maar de stationschef was nergens te bekennen, die bevond zich vermoedelijk al enige tijd comfortabel achter de gebreide broek, niet wetend dat wij stonden te kleumen op zijn station.
De man achter het raam haalde een papiertje uit zijn bureaulade en schreef iets op. ‘Alle drie naar Landgraaf?’ riep hij. Op ons bevestigend antwoord vroeg hij één naam – ik noemde de mijne – en één mobiel nummer, het mijne. Hij belde het door en even later kreeg ik een sms’je dat er een taxi gereed stond voor het station.
Vijf minuten later stond ik bij mijn (en bij een andere door de beide heren daar ’s morgens geparkeerde) auto, nog vijf minuten later was ik thuis.
Mijn telefoon had nog wat actueel nieuws van de NS: er bleek een wisselstoring bij Boxtel.
________