Gaan wij even terug naar de – achteraf bezien – onwaarschijnlijk serene jaren vijftig, meer in het bijzonder 1956 en 1957, de schooljaren, wel te verstaan. Dat waren de jaren waarin ik definitief afdaalde, of opsteeg, het is maar hoe je het bekijkt, naar de literair-economische richting van de HBS, beter bekend als HBS-a. Een belangrijke vormgever van die studierichting was de leraar handelsrecht, Van Zandvoort, wiens voorletters ik helaas niet kan vinden – het archief van het college staat weliswaar online, maar bestaat slechts uit twee woorden: ‘service unavailable’.
Alle begrip van juridische zaken dat ik nog wel eens wil raadplegen – uit het hoofd – heb ik van deze man, een ietwat botte, op het sarcastische af ironische man. Niet erg ingewikkeld hoor: ne bis in idem, je bent onschuldig zolang niet bewezen is dat je schuldig bent, een bekentenis is geen bewijs, het verschil tussen vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging. (Van Zandvoort: ‘als de rechter tot de conclusie komt dat je het niet gedaan hebt, dan ontslaat hij je van rechtsvervolging, als de rechter denkt dat je het wel degelijk hebt gedaan, maar dat het aangevoerde bewijs daarvoor onvoldoende is, dan spreekt hij je vrij.’)
Zo herinner ik me een ander fascinerend aspect van het recht: het verschil tussen bezit en eigendom. Je kunt namelijk iets bezitten zonder er eigenaar van te zijn; je leent bijvoorbeeld een boek, dan ben je de feitelijke bezitter van dat boek.
Een en ander kwam bovendrijven in mijn verwarde en getormenteerde geest toen ik las, dat Marina Sanders uit Deurne niet zal worden vervolgd omdat ze, toen ze twee overvallers doodschoot, kennelijk handelde uit noodweer – maar haar man Willy krijgt een proces aan de broek omdat hij een illegaal wapen bezat (en wellicht ook eigenaar was.) Dat wil zeggen: hij had geen wapenvergunning.
Sterker nog: hij had op het moment van de overval het wapen niet eens onder handbereik, het lag in de werkruimte achter de winkel en toen de daar aanwezige Marina op de camerabeelden zag wat er gaande was, pakte zij het wapen. Volgens Van Zandvoort was zij op dat moment zo niet feitelijk eigenaar dan toch in ieder geval in het bezit van het wapen – het verhaal vertelt niet of de twee getrouwd zijn in gemeenschap van goederen.
Hoe dan ook, toen zij schoot deed zij dat met een wapen dat wel in haar bezit was, maar waarvoor zij geen vergunning had.
Ik denk dat er wel een juridische kronkel te vinden is waardoor je kunt bewijzen dat in geval van kennelijke noodweer het niet van belang is of het daarbij gebruikte wapen legaal dan wel illegaal in je bezit is, maar hoe dan, ik kijk reikhalzend uit naar het hoger beroep dat de advocaat van de nabestaanden van de twee overvallers gaat instellen – want het blijft mij een te eenvoudige oplossing voor een netelige kwestie: zij schoot, hij had geen vergunning voor het wapen waarmee zij dat deed.
Ik zou bijvoorbeeld wel eens willen weten: als niet de echtgenote van de juwelier maar een werknemer geschoten had, wat was dan de conclusie geweest?
Docent Van Zandvoort zal wel reeds lang vooral bezig zijn de madeliefjes omhoog te duwen, anders kon hij zijn onfeilbare licht nog wel eens kunnen laten schijnen op dit geval.
Oh, nog iets leuks: het is niet uitgesloten dat de oom, mr. René Ficq, van de advocaat van de nabestaanden van de overvallers, Bénédicte Ficq, ooit de eerste beginselen van het recht te horen kreeg van dezelfde Van Zandvoort, want hij bezocht het Canisius College in de jaren 1956 en 1957 – hij is een jaar jonger dan ik.
In dat geval, ben ik geneigd te zeggen, komt het allemaal nog wel een keer in orde.
_________