Frankrijk is een veel te groot land waar je uren en uren kunt rijden zonder dat je merkbaar opschiet. Vooral als je de tolweg neemt zie je vrachtwagens, personenauto’s, Nederlandse caravans en dat alles in een vrijwel leeg landschap – soms zie je aan de horizon het silhouet van een stad of dorp, een industrieterrein. Maar het landschap bestaat vooral uit golvende akkers en dito wouden.
Die leegte valt je trouwens vooral op wanneer je de Route Nationale neemt. Dat zijn de gevaarlijke rechttoe rechtaan wegen die Noord-Frankrijk doorkruisen, de hoofdwegen voor de autowegen werden aangelegd; ze zijn vaak vele kilometers korter maar helaas ook in veel slechtere staat van onderhoud dan de tolwegen. Maar dit is dan wel een karakteristiek Frankrijk, op de autowegen zou je evengoed in Polen of Duitsland kunnen zijn.
De laatste keer dat ik Picardië en Normandië doorkruiste op een ‘RN’ was, denk ik, in 1970 of 1971. Toen kwam je ook nog door een vrijwel onbegaanbaar dorp in Wallonië, Jemappes geheten en daarna door tientallen Franse dorpen en stadjes. Als je door een Nederlands dorp rijdt valt het je niet zo op, maar in die Franse dorpjes raak je geheel vervreemd door het feit dat je vrijwel nooit iemand op straat ziet, en dat alle luiken gesloten zijn, alsof men zonder achterlating van een adres is vertrokken. Nu is de RN vaak om een dorp heen gelegd, zodat de leegte je meer opvalt.
De kantine van de camping in het departement Calvados biedt een ontluisterende aanblik. Het is er overvol (buiten op het terras is het fris) Keiharde bonkebonkemuziek met vals gezang – karaoke – dikke mensen achter grote borden opgetast met niet onmiddellijk als voedsel herkenbare spullen. Dit is het elegante douce France van de beste cuisine van de wereld.
Wie zich een beetje verdiept heeft in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog let wel op als hij door de streek rijdt door en vooral langs plaatsen als Péronne, Albert, Bapaume, Cambrai. Hier is het grote zinloze slachten van de twintigste eeuw voor het eerst met succes beproefd. Langs de RN tref je, vlak achter elkaar, een reeks begraafplaatsen met al die eenvormige witte stenen en onheilspellende monumenten.
En het bewijs dat de Fransen, Engelsen, Canadezen en Australiërs in 1916 terreinwinst boekten op de ‘Hunnen’, zoals ze de Duitse soldaten toen noemden. Rijdend in Noord-Oostelijke richting kom je driemaal een bescheiden bordje rechts van de weg tegen, waarop staat: verloop van het front in september, oktober en november van dat jaar, steeds een paar kilometer verder de ‘goede kant’ op. De doden die erbij vielen liggen langs de weg op grote en kleine begraafplaatsen. Je verwacht in de buurt parkeerplaatsen waar nabestaanden die graven willen bezoeken de auto kwijt kunnen (en waar we zelf een ogenblik in beschouwelijkheid zouden kunnen doorbrengen) maar nee, we moeten dóór.
Het is inmiddels honderd jaar geleden, en voorzichtig mogen we vragen: en wat is hier vandaag tweehonderd, driehonderd, vierhonderd jaar geleden gebeurd?
Ik heb geen idee, maar noteer alvast 25 oktober 2015. Op die dag, zeshonderd jaar geleden,w as het ook raak in Noord-West-Frankrijk, de slag bij Azincourt. De Eerste Wereldoorlog bleek achteraf de laatste loopgravenoorlog te zijn geweest, de Tweede Wereldoorlog was een en al beweging met tanks en vliegtuigen. De slag bij Azincourt betekende voor Frankrijk het einde van de ridders in hun zware harnassen die in de modder geen kant op konden toen ze bestookt werden door de beweeglijker Engelse boogschutters en voetsoldaten.
Bij Azincourt vielen enkele duizenden doden, vooral onder Franse ridders. In diezelfde buurt (nou ja, wat kilometers verder naar het Oosten) vielen tussen 1914 en 1918 honderdduizenden soldaten.
Noem het vooruitgang.
______